Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:152

Zaaknummer

17-311

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing: klager beklaagt zich over de gang van zaken bij het onderzoek door de deken naar zijn klacht jegens mr. T. De voorzitter is van oordeel dat het verweerder op grond van de voor hem geldende regelingen - in zowel in de Advocatenwet als in de Leidraad, waaronder het bepaalde in artikel 3.4 - vrij stond om aan mr. T. nader uitstel te verlenen zoals hij om hem moverende redenen heeft gedaan en tevens om de daarna te laat ontvangen reactie van mr. T. alsnog aan het klachtdossier voor de raad van discipline toe te voegen. Een deken heeft immers een grote vrijheid om een klacht te onderzoeken zonder daarbij gebonden te zijn aan dwingende bepalingen en termijnen. Anders dan klager stelt, bestaat geen verplichting voor een deken om een klacht op verzoek van een klager direct door te zenden naar de raad van discipline. Integendeel, op grond van de in deze geldende regelingen als door verweerder genoemd, was verweerder juist verplicht om de klacht van klager jegens mr. T. eerst te onderzoeken. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 juni 2017

in de zaak 17-311

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 20 april 2017 met kenmerk RvT 16-0176/TRC/ml, door de raad ontvangen op 21 april 2017.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft eind 2015 bij verweerder een klacht ingediend tegen mr. T.

1.2    In het kader van het klachtonderzoek heeft mr. T. op 17 maart 2016 een inhoudelijke reactie gegeven. Daarop is door klager bij brief van 18 april 2016 gereageerd.

1.3    Verweerder heeft aan mr. T. verzocht om binnen drie weken na 20 april 2016 zijn standpunt nader toe te lichten. Aan dit verzoek heeft verweerder mr. T. bij brief van 9 mei 2016 herinnerd. Op 13 mei 2016 heeft klager telefonisch vernomen van het ordebureau van verweerder dat mr. T. niet had gereageerd.

1.4    Per fax van 14 mei 2016 heeft klager aan verweerder kenbaar gemaakt ervan uit te gaan dat het onderzoek was geëindigd en aangegeven dat de klacht onmiddellijk naar de raad van discipline kon worden doorgestuurd.

1.5    Op 1 juni 2016 is namens verweerder aan de gemachtigde van klager bevestigd dat nog geen reactie van mr. T. is ontvangen, dat hem nog een termijn van een week wordt gegeven in het kader van het vereiste van hoor en wederhoor en dat bij uitblijven van een tijdige reactie ervan wordt uitgegaan dat daaraan geen behoefte bestaat bij mr. T.. Deze brief is eveneens aan mr. T. gezonden.

1.6    Bij faxbericht van 3 juni 2016 heeft de gemachtigde van klager de deken opnieuw verzocht om over te gaan tot onmiddellijke doorzending van het klachtdossier aan de raad nu mr. T. ongevraagd en onnodig uitstel van de reactietermijn heeft gekregen.

1.7    Per e-mail van 7 juni 2016 is de klacht van klager ontvangen bij het Hof van Discipline. In de voorzittersbeslissing van 11 juni 2016 heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

1.8    Namens verweerder is bij brief van 15 juni 2016 aan de gemachtigde van klager de ontvangst van zijn faxbericht van 3 juni 2016 bevestigd en is hem gemeld dat wegens uitblijven van een reactie van mr. T. het onderzoek door verweerder gesloten is, dat het griffierecht van klager is ontvangen en het dossier zal worden voorbereid voor verzending naar de raad van discipline, waarmee enkele weken gemoeid kunnen zijn.

1.9    Op 23 juni 2016 heeft verweerder aan de gemachtigde van klager bevestigd een brief van mr. T. van 15 juni 2016, met bijlagen, te hebben ontvangen. Tevens heeft verweerder daarin laten weten uit de brief van mr. T. op te maken dat hij enkele malen met het secretariaat van het ordebureau had gesproken en dat kennelijk aan hem, zonder medeweten van verweerder, door het secretariaat een uitstel was gegeven voor zijn reactie. Voorts vermeldt verweerder in zijn brief:

“Het dossier is reeds in staat van voorbereiding voor verzending aan de raad van discipline, echter voor de volledigheid zal de reactie van mr. [T] alsnog aan het dossier worden toegevoegd.” (afkorting-voorzitter)

1.10    Bij brieven van 13 juli 2016 en 11 augustus 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland zijn klacht nader toegelicht.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in het klachtonderzoek naar mr. T. en na sluiting van het onderzoek aan mr. T. ongevraagd een extra termijn te gunnen voor een inhoudelijke reactie, welke reactie daarna bovendien nog aan het klachtdossier is toegevoegd;

b)    in strijd met de bepalingen in de Leidraad dekenale klachtbehandeling de klacht van klager tegen mr. T. niet direct op verzoek van klager, na tijdige betaling van het griffierecht door klager, door de sturen naar de raad van discipline;

c)    niet tijdig, althans binnen een redelijke termijn van zeven dagen, en evenmin inhoudelijk te reageren op faxen namens klager van 14 mei 2016 en 3 juni 2016.

 

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Verweerder wijst op de ruime vrijheid die hem als deken toekomt om te bepalen hoe hij een onderzoek naar een klacht inricht, welke vrijheid ook blijkt uit de aanhef van de Leidraad, vierde alinea, houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling (hierna verder: de Leidraad) en het bepaalde in artikel 3.13 van die Leidraad waarin is bepaald dat een deken in alle stadia van het onderzoek van de omschreven procedure kan afwijken. In het klachtdossier van klager tegen mr. T. achtte verweerder het noodzakelijk om van de in de Leidraad omschreven procedure af te wijken door mr. T. een extra termijn te geven voor een reactie, onder meer nadat was gebleken dat het ordebureau toezeggingen daarover had gedaan aan mr. T.. 

3.2    Tevens stelt verweerder dat tussen het moment dat het onderzoek naar een klacht wordt gesloten en het verzenden van het dossier naar de raad van discipline, vergezeld van een aanbiedingsbrief met alle bijlagen, in de praktijk altijd enige tijd zit. Dat heeft hij ook in zijn brief van 15 juni 2016 aan de gemachtigde van klager laten weten. Juist in die periode werd de inhoudelijke reactie van mr. T. ontvangen. Ondanks het feit dat die reactie van mr. T. ruimschoots buiten de hem verstrekte termijn is ontvangen, heeft verweerder besloten om die reactie alsnog aan het klachtdossier toe te voegen. Achtergrond van deze aanpak van verweerder was dat een raad van discipline ervan uitgaat dat het onderzoek naar de klacht door een deken op de voet van artikel 46c lid 3 Advocatenwet is afgerond. Aldus heeft verweerder een efficiënte behandeling door de raad willen bevorderen. Klager is daardoor niet in zijn belangen geschaad. De - te late - reactie van mr. T. rondde het onderzoek van verweerder volledig af en toevoeging van dat stuk aan het klachtdossier leverde geen noemenswaardige vertraging op. Evenmin heeft verweerder daardoor op enigerlei wijze de beslissing van de raad beïnvloed.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Alhoewel klager hem heeft verzocht om de klacht onmiddellijk door te sturen naar de raad van discipline, heeft hij gehandeld zoals hij behoorde te doen op grond van de geldende regelingen. Op grond van artikel 46c leden 2 en 3 Advocatenwet en artikel 1.3 in samenhang met artikel 3 van de Leidraad, was verweerder als deken immers gehouden om eerst onderzoek in te stellen naar de klacht alvorens deze door te geleiden naar de raad. Verweerder erkent dat hij klager op dit punt duidelijker had kunnen informeren, maar stelt dat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klager geen sprake is.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Verweerder betwist dat hij onredelijk laat heeft gereageerd op de faxen namens klager van 14 mei 2016 en 3 juni 2016. Volgens verweerder maakt de drukte van alledag het niet altijd mogelijk om ommegaand te reageren op correspondentie van of namens klagers, spoedgevallen daargelaten. Daarvan was bij de klachtzaak van klager geen sprake. Bovendien diende verweerder als deken het onderzoek en de correspondentie op zorgvuldige wijze te behandelen, hetgeen de nodige tijd kost. De wijze waarop hij het onderzoek heeft verricht, kan volgens verweerder dan ook de tuchtrechtelijke toets doorstaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement van de orde van advocaten in [plaats]. Slechts indien verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    De voorzitter is van oordeel dat het verweerder op grond van de voor hem geldende regelingen - in zowel in de Advocatenwet als in de Leidraad, waaronder het bepaalde in artikel 3.4 - vrij stond om aan mr. T. nader uitstel te verlenen zoals hij om hem moverende redenen heeft gedaan en tevens om de daarna te laat ontvangen reactie van mr. T. alsnog aan het klachtdossier voor de raad van discipline toe te voegen. Een deken heeft immers een grote vrijheid om een klacht te onderzoeken zonder daarbij gebonden te zijn aan dwingende bepalingen en termijnen. Verweerder heeft in zijn verweer nog aangegeven dat hij, achteraf bezien, zorgvuldiger met klager over zijn werkwijze had kunnen communiceren, maar dat alleen maakt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerder met zijn handelen zoals hij heeft gedaan in de klachtzaak van klager het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Daartoe heeft klager onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld.

4.3    Nu van enig klachtwaardig handelen door verweerder geen sprake is, zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond worden verklaard. 

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Anders dan klager stelt, bestaat geen verplichting voor een deken om een klacht op verzoek van een klager direct door te zenden naar de raad van discipline. Integendeel, op grond van de in deze geldende regelingen als door verweerder genoemd, was verweerder juist verplicht om de klacht van klager jegens mr. T. eerst te onderzoeken. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder daarbij gehandeld als van hem mag worden verwacht als deken. Niet valt in te zien in hoeverre  verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Derhalve zal de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder gezien de hem toekomende mogelijkheden  binnen een redelijke termijn gereageerd op de twee faxberichten namens klager en heeft hij daarin impliciet gereageerd op het verzoek van klager om het dossier door te sturen naar de raad van discipline. Dat verweerder daarmee de belangen van klager zou hebben geschaad of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld, is de voorzitter niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 26 juni 2017.

                          

griffier    voorzitter

 

Verzonden d.d. 26 juni 2017