Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-05-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:148

Zaaknummer

17-285

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; de voorzitter oordeelt een klachtonderdeel niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding ex art. 46g lid 1 Advocatenwet. De overige verwijten oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond. Verweerder heeft als partijdig advocaat van de wederpartij gedaan wat van hem als advocaat verwacht mocht worden en is de grenzen van de hem toekomende vrijheid daarbij niet overschreden. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 15 mei 2017

in de zaak 17-285

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 10 april 2017 met kenmerk 2016 KNN065, door de raad ontvangen op 11 april 2017.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster, een besloten vennootschap, heeft op 8 oktober 2004 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met een gemeente (verder: de gemeente) inzake de ontwikkeling en realisatie van de woningbouwlocatie in plangebied L in die gemeente.

1.2    Klaagster heeft de gemeente op 15 juni 2009 voor de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden gedaagd wegens vermeende schending door de gemeente van artikel 6 van de samenwerkingsovereenkomst doordat de gemeente - samengevat - veertien locaties in ontwikkeling had genomen dan wel voornemens was om die op termijn te ontwikkelen.

1.3    Namens de gemeente is aanvankelijk mr. S. opgetreden. Mr. S. heeft op de roldatum van 7 oktober 2009 bij de rechtbank een conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie genomen.

1.4    Na het vertrek van mr. S. per 1 maart 2011 van het kantoor van verweerder, heeft verweerder de zaak van de gemeente tegen klaagster overgenomen en zich op de roldatum van 4 april 2011 namens de gemeente gesteld.

1.5    In de periode van omstreeks april 2011 - april 2012 heeft tussen klaagster en de gemeente mediation plaatsgevonden. De gemeente werd daarin bijgestaan door verweerder. De mediation is niet geslaagd, waarna de procedure bij de rechtbank is voortgezet.

1.6    Klaagster heeft na het tussenvonnis in de hoofdzaak van [datum] 2015 een conclusie van repliek in conventie, tevens aanvulling van eis in conventie, en conclusie van antwoord in reconventie genomen. Verweerder heeft daarna in zijn conclusie van dupliek in conventie en de conclusie van repliek in reconventie, namens de gemeente tevens de eis gewijzigd in reconventie. Bij de akte uitlating na pleidooi, heeft verweerder namens de gemeente tevens de eis in reconventie verminderd.

1.7    Op [datum] 2016 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen. Klaagster heeft daartegen hoger beroep ingesteld en verweerder namens de gemeente incidenteel hoger beroep. Het gerechtshof heeft nog geen arrest gewezen.

1.8    Bij brief van 20 mei 2016, ontvangen door de deken op 24 mei 2016, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    namens zijn cliënte onnodige tegenvorderingen in te stellen c.q. daaraan zijn medewerking te verlenen en die vorderingen later weer in te trekken dan wel drastisch te wijzigen. Daarmee heeft verweerder uitsluitend zijn kantoorbelang gediend en het vertrouwen in de advocatuur geschaad;

b)    geen/ onvoldoende aandacht te besteden aan de mogelijkheden om het geschil tussen de gemeente en klaagster op te lossen in minnelijk overleg;

c)    de rechtbank valselijk voor te lichten zoals met betrekking tot de breedte van een in het woonplan aan te leggen c.q. te verbreden opvaart, waarna de rechtbank verweerder daarin heeft gevolgd waardoor een voor klaagster onuitvoerbaar vonnis is gewezen.

 

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Verweerder verzoekt klaagster niet te ontvangen in dit klachtonderdeel, omdat de betreffende (tegen)vorderingen namens de gemeente niet zijn ingediend door hem. Verweerder verwijst in dit kader naar de overgelegde conclusie van antwoord/ eis in reconventie van [datum] 2009 waaruit blijkt dat de gemeente destijds werd bijgestaan door mr. S. tot haar vertrek van het kantoor per  1 maart 2011. Pas daarna is verweerder de belangen van de gemeente gaan behartigen, niet eerder. Ook overigens voert verweerder aan dit klachtonderdeel moet worden beschouwd als verjaard door het tijdsverloop, dus dat klaagster ook daarom niet-ontvankelijk is in deze.

3.2    Voor zover klaagster ontvankelijk is, dient het klachtonderdeel volgens verweerder als ongegrond te worden afgewezen. Het stond verweerder vrij om namens zijn cliënte tegenvorderingen in te dienen. Dat enkele vorderingen in de loop der tijd door verweerder namens de gemeente zijn gewijzigd of ingetrokken in verband met nieuwe ontwikkelingen, destijds uiteengezet in de akte van [datum] 2014 namens de gemeente, maakt niet dat een aantal door klaagster genoemde vorderingen onnodig waren. Integendeel, blijkens de uitspraak van de rechtbank van [datum] 2016 zijn de vorderingen in reconventie van de gemeente grotendeels toegewezen, daar waar bovendien de vorderingen van klaagster grotendeels zijn afgewezen. Dat hij door zijn handelwijze uitsluitend het kantoorbelang zou hebben gediend en daarmee het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad, betwist verweerder als onvoldoende onderbouwd.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Verweerder stelt dat hij veelvuldig pogingen heeft gedaan, in 2010, eind 2013/ begin 2014, en in het voorjaar van 2016, om met de advocaat van klaagster tot een minnelijke regeling te komen. Ook is hij intensief betrokken geweest bij het mediation traject. Dat de gemeente en klaagster desondanks niet tot een minnelijke regeling zijn gekomen, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Voor zover nodig betwist hij dat hij de rechtbank valselijk zou hebben voorgelicht met betrekking tot de breedte van de opvaart. Volgens verweerder blijkt uit het vonnis van [datum] 2016 dat de rechtbank de vorderingen van de gemeente heeft toegewezen omdat zij betekenis hechtte aan enerzijds een door klaagster onbestreden stelling van de gemeente en anderzijds het eigen standpunt van klaagster in een brief van  19 juni 2006. Uit dat vonnis blijkt uit r.o. 2.11.8 dat de rechtbank de bevindingen uit het door de gemeente overgelegde Rho rapport juist niet heeft gevolgd; nog daargelaten in hoeverre het overleggen van een deskundigenrapport tuchtrechtelijk verwijtbaar kan zijn.

3.5    Verweerder betwist voorts dat sprake is van een door klaagster feitelijk onuitvoerbaar vonnis. Voor de op dit moment als gevolg van het vonnis alleen nog maar door klaagster uit te voeren opvaartwerkzaamheden in het Zuidelijke plangedeelte zijn de door klaagster gestelde belemmeringen niet aanwezig, aldus verweerder. In hoger beroep zal over de eventuele juistheid van de stellingen van klaagster worden geoordeeld. Dat hoort niet thuis in deze tuchtrechtprocedure, aldus verweerder.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    De voorzitter is van oordeel dat dit klachtonderdeel op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Klaagster heeft de klacht pas ingediend op 24 mei 2016 en daarmee ruim na verloop van drie jaren nadat klaagster van het verwijt jegens verweerder kennis heeft, of had kunnen nemen. Dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, als bedoeld in het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet, is niet gesteld of gebleken.

4.3    Ook overigens is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond op grond van artikel 46j lid 1 sub d Advocatenwet, omdat niet valt in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Naar het oordeel van de voorzitter ontbreekt een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

4.4    Gelet op het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Klaagster verwijt verweerder dat hij geen of onvoldoende pogingen heeft gedaan om het geschil tussen klaagster en de gemeente via overleg op te lossen. Nu verweerder deze stelling van klaagster gemotiveerd heeft betwist, kan de voorzitter niet vaststellen dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klaagster sprake is. Omdat door klaagster geen nadere feiten of omstandigheden zijn gesteld en evenmin naderzins gebleken zijn, die het verwijt van klaagster aannemelijk maken, zal de voorzitter dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger de feiten en stellingen namens de gemeente in de procedure aanvoeren zoals hij heeft gedaan en ter onderbouwing daarvan een deskundigenrapport overleggen. Niet is gebleken dat verweerder daarbij de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid, heeft overschreden; daartoe is door klaagster onvoldoende gesteld. Daar komt bij dat het op de weg van klaagster en haar advocaat had gelegen om vermeende onjuiste feiten of stellingnames van verweerder in zijn processtukken, waaronder het overgelegde rapport, gemotiveerd te betwisten. De rechtbank heeft inmiddels over het civiele geschil beslist. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in het civiele geschil, waarover voor zover de voorzitter bekend thans nog in hoger beroep moet worden beslist, een oordeel te geven, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 4.1 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is echter niet gebleken.

4.7    Nu de overige verwijten van klaagster, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende feitelijk zijn onderbouwd, is de voorzitter van oordeel dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Nu van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar van verweerder dan ook geen sprake is, oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klaagster ten aanzien van klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g lid 1 Advocatenwet, niet-ontvankelijk; de klachtonderdelen b) en c),  met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 15 mei 2017.

 

griffier                                       voorzitter

 

Verzonden d.d. 15 mei 2017