Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:147
Zaaknummer
16-856
Inhoudsindicatie
De raad oordeelt het verzet tegen een voorzittersbeslissing ongegrond. Volgens klaagster heeft verweerster artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens overtreden door de persoonlijke e-mail van klaagster, gericht aan de waarnemer van verweerster, te openen en door te sturen naar hem en haar cliënten. Anders dan klaagster meent, kan niet zo algemeen worden gesteld dat elke overtreding van een rechtsregel door een advocaat in iedere situatie tuchtrechtelijk laakbaar is. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft in het midden gelaten of sprake was van een overtreding van de Wbp. De voorzitter kon dat doen omdat, daargelaten het antwoord op de vraag of van een overtreding sprake is, niet valt in te zien waarom verweerster, tegen de achtergrond van de in de beslissing van de voorzitter vermelde omstandigheden, de e-mail van 1 juni 2016 niet mocht openen en niet mocht doorzenden aan haar cliënten, zoals zij heeft gedaan.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 12 juni 2017
in de zaak 16-856
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 21 november 2016 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 9 juni 2016 heeft klaagster zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland beklaagd over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 13 september 2016, met kenmerk K 16/66, door de raad ontvangen op 14 september 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 21 november 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 22 november 2016 is verzonden aan klaagster en verweerster.
1.4 Bij brief van 16 december 2016, door de raad ontvangen op 20 december 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 mei 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerster.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 16 december 2016.
2. FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op.
3. VERZET
De grond van het verzet houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:
verweerster heeft artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wpb) overtreden door de persoonlijke e-mail van klaagster, die was gericht aan haar waarnemer, te openen en door te sturen naar hem en haar cliënten. Door de klacht kennelijk ongegrond te verklaren heeft de voorzitter ten onrechte geoordeeld dat de Wbp niet is geschonden, terwijl dat krachtens de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wpb wèl het geval is geweest. Wederrechtelijk handelen is ook in het geval van verweerster tuchtrechtelijk ‘sanctioneerbaar’, aldus klaagster.
4. BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 Anders dan klaagster meent, kan niet zo algemeen worden gesteld dat elke overtreding van een rechtsregel door een advocaat in iedere situatie tuchtrechtelijk laakbaar is. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft in het midden gelaten of sprake was van een overtreding van de Wbp. De voorzitter kon dat doen omdat, daargelaten het antwoord op de vraag of van een overtreding sprake is, niet valt in te zien waarom verweerster, tegen de achtergrond van de in de beslissing van de voorzitter vermelde omstandigheden, de e-mail van 1 juni 2016 niet mocht openen en niet mocht doorzenden aan haar cliënten, zoals zij heeft gedaan.
4.3 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, R.J.A. Dil, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 12 juni 2017