Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:139

Zaaknummer

17-461

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klaagsters sub 2 en 3 kennelijk niet-ontvankelijk. Klacht van klager sub 1 tegen verweerder in zijn hoedanigheid van curator kennelijk ongegrond. De klacht dat verweerder fouten van andere advocaten niet heeft gecontroleerd en hersteld en klachten van klager heeft genegeerd, is onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 augustus 2017

in de zaak 17-461

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager sub 1

klaagster sub 2

klaagster sub 3

tezamen hierna ook te noemen: klagers

tegen

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 14 juni 2017 met kenmerk 16-0295/AS/sd, door de raad ontvangen op 15 juni 2017.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster sub 3 heeft opgetreden als bedrijfsadviseur van klager sub 1 en klaagster sub 2.

1.2    Begin 2014 is klaagster sub 2 failliet verklaard. Klaagster sub 3 was een van de schuldeisers van klaagster sub 2.

1.3    Op enig moment heeft de [naam bank] klager sub 1 aangesproken tot betaling van € 120.000,- uit hoofde van een door hem afgegeven borgstelling voor een door de [naam bank] aan klaagster sub 2 verstrekte lening. Wegens het uitblijven van betaling heeft de [naam bank] klager sub 1 in rechte betrokken.

1.4    Bij vonnis van 1 oktober 2014 heeft de rechtbank de vordering van de [naam bank] grotendeels toegewezen en de door klager sub 1 ingestelde reconventionele vordering afgewezen. Klager sub 1 is van dit vonnis in hoger beroep gegaan.

1.5    Op 21 juli 2015 heeft de rechtbank het persoonlijk faillissement van klager sub 1 uitgesproken en verweerder in dit faillissement als curator aangewezen.

1.6    Vanwege het faillissement van klager sub 1 is de appelprocedure in conventie van rechtswege geschorst. De procedure in reconventie is nadien op verzoek van de [naam bank] voortgezet.

1.7    Bij arrest van 27 december 2016 heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

1.8    Bij brief van 14 oktober 2016 (door de deken ontvangen op 14 december 2016) hebben klagers bij de deken een klacht tegen verweerder ingediend.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder als curator de fouten die zijn gemaakt door twee advocaten niet heeft gecontroleerd en hersteld;

b)    verweerder de klachten van klagers over dit gebrek aan optreden heeft genegeerd.

2.2    Klagers hebben hun klacht - kort gezegd - als volgt toegelicht. Verweerder heeft, zonder onderbouwing van zijn besluit, het vonnis van de rechtbank inzake de borgstelling afgewacht. Dit is een ernstige beoordelingsfout. Verweerder heeft als curator geweigerd de door klager sub 1 gestarte appelprocedure tegen de [naam bank] voort te zetten. De lege boedelrekening was geen reden om niet tegen de [naam bank] op te treden. Er zijn alternatieve bekostigingsregelingen. Klagers vermoeden dat sprake is van heimelijke samenspanning met en door de [naam bank] zoals is af te leiden uit de gedingstukken en de correspondentie van de bedrijfsadviseurs. Verweerder heeft niet de moed gehad om hiertegen in het belang van de schuldeisers corrigerend op te treden. Verweerder heeft de belangen van de schuldeisers geschaad en heeft financieel eerst voor zichzelf gezorgd. Op vragen van klagers hierover heeft verweerder niet gereageerd. Verweerder heeft onwaarheden verkondigd in zijn faillissementsverslagen en in deze klachtprocedure ontwijkend gedrag getoond door onvolledig en gebrekkig verweer te voeren.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist bij zijn taakvervulling als curator het vertrouwen in de advocatuur te hebben geschaad.

Klachtonderdeel a)

3.2    Na het faillissement van klager sub 1 werd de [naam bank] in de gelegenheid gesteld om In de appelprocedure in reconventie verweerder als curator het geding te laten overnemen. Tegen die achtergrond heeft verweerder zich in de zaak verdiept en overleg gehad met onder meer klager sub 1. Volgens verweerder was een voortzetting van de procedure niet aan de orde omdat de daaraan verbonden kosten niet konden worden voldaan wegens een lege boedel. Bovendien achtte verweerder de kans van slagen van de procedure, na bestudering van de processtukken, (te) gering. Om deze redenen heeft verweerder besloten de procedure in reconventie niet over te nemen. Verweerder heeft hierover uitgebreid met klager sub 1 gesproken en dit schriftelijk bevestigd. De rechter-commissaris heeft deze beslissing bovendien geaccordeerd. Verweerder heeft klager sub 1 er op gewezen dat hij de procedure zelf, buiten bezwaar van de boedel, kon voortzetten. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Datzelfde geldt voor klager sub 2. Het is verweerder onbekend waarop klager doelt met de stelling dat hij ten koste van de schuldeisers het vonnis van de rechtbank inzake de borgstelling heeft afgewacht. Het vonnis van de rechtbank van 1 oktober 2014 dateert immers van vóór het faillissement van klager sub 1 en de aanstelling van verweerder als curator.

3.3    Verweerder was als curator ook niet verplicht om de door klager sub 1 gestarte procedure tegen de [naam bank] voort te zetten of een andere procedure te starten. Verweerder is niet bekend met andere financieringsmogelijkheden bij een lege boedel. Klagers hebben ook niet toegelicht op welke specifieke financieringsmogelijkheden zij doelen. Daarnaast heeft verweerder klager sub 1 gewezen op diverse mogelijkheden om zijn schuldenlast zoveel als mogelijk te beperken. Klager sub 1 heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Klachtonderdeel b)

3.4    Verweerder voelt zich niet geroepen om te reageren op de veelvuldige beschuldigingen van klagers gericht tegen andere (rechts)personen en het Nederlandse rechtssysteem. Datzelfde geldt voor de beschuldigingen aan zijn adres dat hij een leugenaar of crimineel zou zijn. Dit is onjuist, ongeloofwaardig en misplaatst.

 

4    BEOORDELING

4.1    De eerste vraag die voorligt is of klagers kunnen worden ontvangen in hun klacht. De voorzitter overweegt dat tussen verweerder in zijn hoedanigheid van curator en klaagster sub 2 en klaagster sub 3 nimmer een rechtsverhouding heeft bestaan. Verweerder heeft immers enkel als curator in het faillissement van klager sub 1 werkzaamheden verricht. Naar het oordeel van de voorzitter kunnen klaagster sub 1 en klaagster sub 3 over vermeende tekortkomingen in het optreden van verweerder als curator van klager sub 1 niet klagen bij gebrek aan een voldoende eigen en rechtstreeks belang daarbij. Klaagster sub 2 en klaagster sub 3 hebben daartoe onvoldoende gesteld. De enkele stelling dat klaagster sub 2 en 3 schade hebben opgelopen, welke stelling overigens niet concreet is onderbouwd, is onvoldoende om als belanghebbende in deze klachtprocedure te kunnen worden aangemerkt.

4.2    Uit het voorgaande volgt dat klaagster sub 2 en klaagster sub 3 kennelijk niet-ontvankelijk zijn in hun klacht.

4.3    Ten aanzien van de klacht van klager sub 1, die een rechtstreeks belang heeft bij de klacht jegens verweerder, overweegt de voorzitter thans als volgt. 

4.4    Gezien de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen a en b gezamenlijk behandeld.

4.5    De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat in de hoedanigheid van faillissementscurator van klager sub 1. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.6    Voor het handelen van een advocaat als curator brengt de hierboven genoemde maatstaf met zich mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd.

4.7    De voorzitter zal de vraag moeten beantwoorden of de gedragingen van verweerder bij de vervulling van zijn taak als curator op zichzelf beoordeeld zodanig ernstig zijn, dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur. Daarvan is de voorzitter niet gebleken.

4.8    Klager sub 1 verwijst naar bijlagen die zijn verwijten zouden onderbouwen, doch deze bijlagen ontbreken in het klachtdossier. Volgens de deken in zijn aanbiedingsbrief zijn deze bijlagen ook nooit van klager sub 1 ontvangen, ondanks verzoeken daartoe. Daarover kan de voorzitter dan ook geen oordeel uitspreken. De voorzitter kan voorts de juistheid van de verdere verwijten van klager sub 1, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder zoals hiervoor beschreven, niet vaststellen nu deze onvoldoende concreet zijn, althans niet met relevante stukken zijn onderbouwd, dan wel wordt niet helder gemaakt in hoeverre het verweten handelen van verweerder als curator dan tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De klachten missen feitelijke grondslag.

4.9    De voorzitter oordeelt dan ook dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal de klacht van klager sub 1 kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht van zowel klaagster sub 2 als klaagster sub 3, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk,

de klacht van klager sub 1, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 23 augustus 2017.

 

griffier                                       voorzitter

 

Verzonden d.d. 23 augustus 2017