Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:141

Zaaknummer

17-463

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit van de dienstverlening kennelijk ongegrond in alle onderdelen. Verweerder heeft het geschil van klager met de gemeente over de door hem vermeend geleden schade door onterechte beëindiging van de bijstandsuitkering, en daarna in het schuldhulpverleningstraject, conform de verstrekte opdracht met voldoende zorg jegens klager behartigd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 augustus 2017

in de zaak 17-463

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 15 juni 2017 met kenmerk 17-0005/AS/sd, door de raad ontvangen op 16 juni 2017.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft op 18 oktober 2013 bij het onderdeel van een gemeente, Werk en Inkomen Lekstroom (hierna: WIL), een bijstandsuitkering aangevraagd. In juni 2014 is die uitkering alsnog met terugwerkende kracht aan klager toegekend. Klager zat toen in een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject.

1.2    Bij brief van 22 juli 2015 heeft verweerder aan klager bevestigd dat hij juridisch advies zal geven naar aanleiding van het verzoek van klager om zijn schade te verhalen op de gemeente vanwege het maandenlang uitstellen van een inhoudelijke beslissing op zijn aanvraag om een bijstandsuitkering.

1.3    Bij brief van 28 juli 2015 heeft verweerder de manager Schuldhulpverlening (hierna: SHV) verzocht om in een gedetailleerd overzicht rekening en verantwoording af te leggen over zijn wijze van besteding van het door zijn dienst ontvangen bedrag van € 3.760,- aan achterstallige bijstandsuitkering, waarmee de schulden van klager moesten worden voldaan. Daarbij heeft hij de manager SHV alvast aansprakelijk gesteld indien mocht blijken dat er nodeloze kosten zijn gemaakt door het niet tijdig betalen van nota’s van klager na juni 2014.

1.4    Op 17 augustus 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden van klager met de manager SHV, waarbij verweerder aanwezig was.

1.5    In diverse e-mails van augustus en september 2015 heeft verweerder de manager SHV laten weten dat het inmiddels ontvangen overzicht onvoldoende inzicht geeft in de omvang van de schulden van klager en de nog openstaande kosten ten gevolge van het uitblijven van een regeling met de schuldeisers. Opnieuw heeft verweerder verzocht om een gedetailleerd overzicht.  

1.6    Op de diverse verzoeken van verweerder is door de manager SHV niet gereageerd, waarna verweerder per e-mail van 12 oktober 2015 aan klager heeft verzocht om af te stemmen hoe nu verder te gaan.

1.7    Op initiatief van klager heeft op 2 november 2015 een bespreking plaatsgevonden met de voorzitter van het Algemeen Bestuur van de WIL; de toezichthouder van de WIL en de SHV. Verweerder is daar niet bij aanwezig geweest.

1.8    Per e-mail heeft verweerder aan klager zijn excuses aangeboden dat hij door een fout in zijn agenda op 2 november 2015 voor de bespreking in een verkeerde plaats was. Voorts heeft hij klager laten weten:

“Ik vind dat we zo snel mogelijk in bezwaar moeten gaan tegen het besluit van 19 oktober jl. om je uit de schuldhulpverlening te gooien.

Vermoedelijk zullen we in de bezwaarfase wel niet verder komen maar bij de rechtbank moeten we toch wel een poot aan de grond kunnen krijgen. Het is voor jou van groot belang dat de nog aanwezige schulden worden betaald. Het is immers aantoonbaar dat de schulden zijn veroorzaakt door het niet betalen van de uitkering.

De schuldhulpverlening heeft niets voorgesteld en nu wordt deze -god betere het- afgewezen/beëindigd omdat je niet gemotiveerd zou zijn.”

1.9    Na instemming van klager met de door verweerder voorgestelde werkwijze heeft verweerder op 24 november 2015 bij het Dagelijks Bestuur van WIL bezwaar ingediend tegen het besluit van 14 oktober 2015 inhoudende beëindiging schuldhulpverlening van klager.

1.10    Het bezwaar is op 11 februari 2016 behandeld, waarbij klager en verweerder aanwezig waren. Uit het verslag van 17 maart 2016 van dat hoorgesprek volgt, samengevat, dat de gemeente het besluit tot beëindiging van de schuldhulpverlening van klager niet langer wilde handhaven en voorts dat er afspraken zijn gemaakt, te weten 1) dat het bezwaarschrift door verweerder als ingetrokken werd beschouwd, 2) over een maand een intake gesprek zou worden georganiseerd waaraan SHV, klager en verweerder zouden deelnemen, 3) alle schulden door klager inzichtelijk zouden worden gemaakt, 4) een nieuwe persoonlijk behandelaar SHV zou worden aangewezen en 5) nog zou worden uitgezocht of bepaalde betalingen door WIL goed zijn gegaan.

1.11    Op 21 maart 2016 hebben klager en verweerder en de - nieuwe - persoonlijk behandelaar SHV een gesprek gehad over het in te zetten traject. Tijdens het daaropvolgende gesprek op 13 april 2016 met de persoonlijk behandelaar SHV was alleen klager aanwezig. Verweerder heeft zich daarvoor afgemeld.

1.12    Op 15 en 29 april 2016 heeft klager rechtstreeks aan de persoonlijk behandelaar SHV brieven gestuurd.

1.13    Op 11 mei 2016 heeft verweerder, naar aanleiding van de die dag door hem ontvangen  e-mail van de persoonlijk behandelaar SHV, klager geïnformeerd over de hoogte van de door hem mogelijk op WIL te verhalen kosten.

1.14    Per e-mail van 25 oktober 2016 heeft verweerder aan de persoonlijk behandelaar SHV van klager laten weten van klager te hebben vernomen dat het geschil met WIL tot onvrede van klager weer door zijn vorig persoonlijk behandelaar wordt afgewikkeld, maar dat deze niets doet, met de vraag waarom geen normaal schuldhulpverleningstraject is gestart. In reactie hierop heeft de persoonlijk behandelaar SHV laten weten dat klager meermaals niet op een afspraak is verschenen en bepaalde stukken niet heeft aangeleverd, zodat op 31 mei 2016 een beëindigingsbeschikking aan klager is gestuurd.

1.15    Bij brief van 3 januari 2017, ingekomen op 10 januari 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    meer werkzaamheden te doen dan opgedragen, zoals onder meer blijkt uit de door verweerder gewijzigde toevoegingsaanvragen;

b)    onvoldoende voortvarend en niet oplossingsgericht zijn werkzaamheden te verrichten, waardoor de zaak na oktober 2015 stagneerde en klager enorm op kosten is gejaagd;

c)    zonder kennisgeving niet te verschijnen op een gesprek op 2 november 2015 met de voorzitter van het Algemeen Bestuur van de WIL, waardoor klager tegenover vijf juridisch geschoolde medewerkers van de WIL geen weerwoord heeft kunnen geven, en evenmin aanwezig te zijn bij het gesprek op 13 april 2016 met de medewerkster SHV, waardoor de belangen van klager zijn geschaad;

d)    onvoldoende met klager te communiceren door niet op klagers verzoeken te reageren;

e)    diverse stukken niet aan klager toe te sturen, zoals klager is gebleken uit de door verweerder overgelegde stukken in deze klachtprocedure.

 

3    VERWEER

Ad klachtonderdelen a), b) en d)

3.1    Verweerder betwist dat hij meer werkzaamheden voor klager heeft gedaan dan was afgesproken. Volgens verweerder had klager een conflict met de manager SHV van de gemeente waarbij verschillende problemen speelden. Onduidelijk was of de gehanteerde lijst met schuldeisers van klager compleet was en daarnaast waren een aantal schulden van klager mogelijk zo lang bij SHV blijven liggen dat klager daardoor onnodig extra kosten heeft gekregen. De diverse  gesprekken met de manager SHV brachten niet het gewenste resultaat, wat verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten. Nadat de manager SHV de schuldhulpverlening aan klager eind 2015 ineens heeft beëindigd, heeft verweerder in goed overleg met klager en op diens instructie tegen dat besluit bezwaar aangetekend. Voor zover nodig zou de kwestie aan de rechtbank worden voorgelegd. Verweerder betwist onjuiste zaakcodes aan de Raad voor de Rechtsbijstand te hebben verstrekt.

3.2    Op 11 februari 2016 is ten aanzien van het ingestelde bezwaar de hoorzitting geweest en zijn door klager met de SHV/WIL afspraken gemaakt over een vervolgtraject in de schuldhulpverlening; een rechtbankprocedure was niet meer nodig. Na toezending van de beslissing op het bezwaarschrift was voor verweerder de zaak eigenlijk beëindigd, maar om het vervolg in gang te zetten is hij met klager op 21 maart 2016 bij het intakegesprek met de persoonlijk behandelaar SHV aanwezig geweest. Hij betwist te hebben toegezegd nog daarna nog bij vervolggesprekken aanwezig te zijn, wat niet nodig was gelet op de aard van die besprekingen en ook omdat hij daarvoor niet voor zou worden betaald. Voorts betwist verweerder, onder verwijzing naar de overgelegde correspondentie met klager, dat hij onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd over de gang van zaken en onvoldoende voortvarend te werk is gegaan.

3.3    Daarnaast bleef klager erop aandringen om de extra kosten die door het dralen van de gemeente met de toekenning van de bijstandsuitkering waren veroorzaakt, op de gemeente te verhalen. Verweerder heeft zich daartoe bereid verklaard maar eerst nadat een duidelijk overzicht gemaakt zou zijn met betrekking tot de omvang van de schulden en de wijze van afbetaling. Dat kwam niet.

3.4    Tot oktober 2016 heeft verweerder weinig meer van klager vernomen. Van de persoonlijk behandelaar SHV kreeg hij eind oktober 2016 te horen dat klager niet meer op afspraken was verschenen wat uiteindelijk had geleid tot een nieuwe beslissing dat het schuldhulpverleningstraject van klager werd gestopt. Van al deze ontwikkelingen heeft klager verweerder niet op de hoogte gehouden, zodat enige stagnatie volledig door eigen toedoen van klager is ontstaan. Daarna heeft verweerder alle werkzaamheden definitief beëindigd voor klager.

Ad klachtonderdeel c)

3.5    Verweerder erkent dat hij 2 november 2015 niet bij het gesprek met de manager SHV aanwezig is geweest door een vergissing aan zijn zijde. Hij was toen naar de verkeerde plaats gereden, waarvoor hij klager per e-mail van 2 november 2015 ook zijn excuses heeft aangeboden. Verweerder betwist dat hij bij het vervolggesprek op 13 april 2016 bij de persoonlijk behandelaar SHV aanwezig diende te zijn; dat was niet afgesproken of noodzakelijk.

Ad klachtonderdeel e)

3.6    Volgens verweerder heeft hij klager van alle correspondentie op de hoogte gehouden door toezending ervan.

 

4    BEOORDELING

4.1    In deze zaak staat centraal of verweerder het geschil van klager met de gemeente/ WIL over de door hem vermeend geleden schade door beëindiging van de bijstandsuitkering heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

4.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico- waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Ad klachtonderdelen a) b) en d)

4.3    Anders dan klager is de voorzitter, gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder en onderbouwd met de relevante stukken, van oordeel dat verweerder overeenkomstig de tussen hen daarover gemaakte afspraken naar behoren en op voortvarende wijze de belangen van klager heeft behartigd. Dat klager niet tevreden was met de gang van zaken in de periode na de hoorzitting in februari 2016, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten nu niet is gebleken dat verweerder daarin een taak had als advocaat. Nu verweerder naar het oordeel van de voorzitter de belangen van klager voldoende zorgvuldig heeft behartigd en ook overigens niet van verwijtbaar handelen van verweerder is gebleken, daartoe heeft klager onvoldoende gesteld, oordeelt de voorzitter deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond. 

Ad klachtonderdeel c)

4.4    De voorzitter is van oordeel dat nu verweerder door een misverstand niet bij de bespreking op 2 november 2015 aanwezig is geweest, daarvoor zijn excuses aan klager heeft aangeboden en klager niet nader heeft onderbouwd daardoor in zijn belangen te zijn geschaad, is de voorzitter van oordeel dat verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De juistheid van het verdere verwijt dat verweerder is tekortgeschoten door niet aanwezig te zijn bij de bespreking op 13 april 2016 kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.5    Het verwijt van klager dat verweerder eerst door deze tuchtrechtelijke procedure bekend is geworden met stukken van verweerder in zijn juridisch geschil, is onvoldoende onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch,  voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 23 augustus 2017.

 

griffier                                                      voorzitter

 

Verzonden d.d. 23 augustus 2017