Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-10-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:268

Zaaknummer

17-240/DH/DH

Inhoudsindicatie

Gegronde klacht over eigen advocaat. Omdat de raad verweerder voor (onder meer) één van de twee klachtonderdelen reeds eerder een schorsing heeft opgelegd, legt de raad voor dat klachtonderdeel geen maatregel op en stelt de raad de kostenveroordeling vast op EUR 500,- (in plaats van EUR 1.000,-). Voor het andere klachtonderdeel legt de raad een waarschuwing op.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 2 oktober 2017

in de zaak 17-240/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 16 november 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder. Op 25 november 2016 heeft het Bureau van de Amsterdamse Orde van Advocaten de klacht doorgestuurd naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken), omdat verweerder in dat arrondissement kantoor houdt.

1.2 Bij brief aan de raad van 21 maart 2017 met kenmerk K275 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 22 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 september 2017 in aanwezigheid van [gemachtigde], gemachtigde van verweerder. Klaagster en verweerder zijn niet verschenen.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de bij 1.2 genoemde brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is een voormalig cliënte van verweerder. Zij was partij in een echtscheidingsprocedure.

2.2 Bij brief van 16 november 2016 heeft klaagster de onderhavige klacht over verweerder ingediend. De deken heeft verweerder bij brieven van 30 november 2016 en 15 februari 2017 verzocht op de klacht te reageren. Een reactie is echter uitgebleven. De deken heeft de klacht vervolgens doorgestuurd naar de raad.

2.3 Bij beslissing van 22 mei 2017 onder nummer R.4642/14.227 heeft de raad een ambtshalve door de deken jegens verweerder ingediend bezwaar gegrond verklaard. Het bezwaar bestond uit vier onderdelen. Met betrekking tot klachtonderdeel c heeft de raad in rechtsoverweging 4.7 het volgende overwogen:

“Verweerder heeft niet (voortvarend) gereageerd op het verzoek van mr. D. tot overdracht van het dossier van een cliënte van verweerder [klaagster; RvD]. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met gedragsregel 22, waarin wordt voorgeschreven dat advocaten in geval van overname van een dossier onderling overleg voeren met het oogmerk dat de opvolgende advocaat wordt ingelicht over de stand van de zaak. Verweerder heeft vervolgens ook niet (voortvarend) gereageerd op het verzoek van de deken om het betreffende dossier aan mr. D. over te dragen. Deze gang van zaken is evenzeer tuchtrechtelijk verwijtbaar.”

2.4 Voor de vier klachtonderdelen tezamen heeft de raad in zijn beslissing van 22 mei 2017 aan verweerder een schorsing voor de duur van twee maanden opgelegd. Voorts heeft de raad verweerder veroordeeld tot betaling van EUR 1.000,- aan proceskosten aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat:

a) hij, ondanks herhaalde verzoeken van klaagster, niets van zich heeft laten horen in de echtscheidingsprocedure waarin hij haar zou bijstaan;

b) hij weigert het dossier van klaagster over te dragen aan haar nieuwe advocaat, mr. D.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft geen (schriftelijk) verweer gevoerd. Zijn gemachtigde heeft ter zitting van de raad van 18 september 2017 verklaard dat hij en verweerder van mening zijn dat de klacht gegrond is.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a

5.1 Vast staat dat verweerder, ondanks herhaalde verzoeken van klaagster, onvoldoende bereikbaar is geweest voor klaagster. Daardoor heeft hij gehandeld in strijd met de zorg die hij jegens klaagster had moeten betrachten. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel b

5.2 Tevens staat vast dat verweerder het dossier van klaagster niet op een voortvarende wijze heeft overgedragen aan haar nieuwe advocaat, mr. D. Reeds in zijn beslissing van 22 mei 2017 onder nummer R.4642/14.227 heeft de raad overwogen dat dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Ook van dit handelen kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klacht is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a acht de raad, gelet op alle omstandigheden van het geval, de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

6.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b zal de raad niet opnieuw een maatregel opleggen, omdat hij bij beslissing van 22 mei 2017 onder nummer R.4642/14.227 aan verweerder een schorsing heeft opgelegd voor (onder meer) dit feit.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden doorgaans vastgesteld op EUR 1.000,-. Aangezien één van de twee onderhavige klachtonderdelen reeds is meegenomen in de beslissing van 22 mei 2017, waarin aan verweerder een  kostenveroordeling is opgelegd, zal de raad het bedrag dat verweerder thans aan de Nederlandse Orde van Advocaten dient te betalen, halveren. Het bedrag van EUR 500,- moet binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- ten aanzien van klachtonderdeel a: legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- ten aanzien van klachtonderdeel b: bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van een bedrag van EUR 500,- aan proceskosten aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.H.M. Nijhuis en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 2 oktober 2017 verzonden.