Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-10-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:220

Zaaknummer

17-428/A/A

Zaaknummer

17-429/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over verweerders in privéhoedanigheid. De gedragingen die klaagster verweerders verwijt houden geen verband met hun praktijkuitoefening. Evenmin is sprake van gedragingen van verweerders die absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht in het licht van hun beroepsuitoefening. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 oktober 2017

in de zaken 17-428/A/A en 17-429/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

advocaten te Amsterdam     

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 10 juli 2016 (lees: 10 juni 2016, rvd)  heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerders.

1.2 Bij brief aan de raad van 31 mei 2017 met kenmerk 4016-0418, door de raad ontvangen op 1 juni 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 augustus 2017 in aanwezigheid van de heer K namens klaagster en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 27 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is een vennootschap die met name activiteiten ontplooit op het gebied van het ontwikkelen, produceren en verkopen van luidsprekers en aanverwante apparatuur en het verkrijgen en exploiteren van rechten op het gebied van industriële en intellectuele eigendom. De heer K is enig bestuurder van klaagster en zijn echtgenote, mevrouw Van der P, is enig aandeelhouder.

2.2 Verweerder sub 1 is bestuurder van een stichting die investeringen doet. Verweerder sub 2 investeert gelden via die stichting (hierna de stichting).

2.3 In 2012 heeft de stichting een lening aan klaagster verstrekt van € 50.000,-. In december 2013 is de lening in verband met aanhoudende liquiditeitstekorten bij klaagster uitgebreid tot € 100.000,-. Bij beide gelegenheden zijn door de familienotaris van de heer K en mevrouw Van der P notariële akten van geldlening opgemaakt. In het voorjaar van 2014 is de lening verhoogd naar € 150.000,-. Tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling van de lening is ten behoeve van de stichting een pandrecht gevestigd op de door mevrouw Van der P gehouden aandelen in het kapitaal van klaagster, op de (aanvraag om een) octrooi van klaagster en op alle rechten en vorderingen van klaagster op derden. Tevens is aan de stichting het recht verleend, uit te oefenen voor 16 augustus 2016, om haar vordering op klaagster om te zetten in aandelen.

2.4 Toen in de zomer van 2014 bleek dat klaagster meer geld nodig had dan de stichting wilde verstrekken, is besloten om klaagster te verkopen. Met het oog op een in te zetten verkooptraject hebben verweerders in de zomer van 2014 mevrouw S bij de heer K en mevrouw Van der P geïntroduceerd. Klaagster en mevrouw Van der P hebben mevrouw S vervolgens opdracht gegeven om de verkoop te begeleiden. Klaagster en mevrouw Van der P hebben de relatie met mevrouw S uiteindelijk beëindigd.

2.5 De documentatie over de laatste lening van € 50.000,- moest op dat moment nog gefinaliseerd worden. Op 28 augustus 2014 zijn verweerders met de door de eerdergenoemde notaris opgemaakte conceptakte akkoord gegaan. De heer K en mevrouw Van der P hebben uiteindelijk geweigerd de akte te ondertekenen.

2.6 Bij brief van 6 oktober 2014 heeft de advocaat van klaagster, van de heer K en van mevrouw Van der P aan de stichting het volgende meegedeeld:

”1. U heeft nagelaten om op adequate en zorgvuldige wijze in te grijpen op de door [mevrouw S] als opdrachtnemer in een voor cliënten zo cruciale periode (juli en augustus) gepleegde wanprestatie;

(…)

6. U bent dus in verzuim wat betreft de goede nakoming van uw verplichtingen als opdrachtnemer naar cliënten, c.q. u heeft jegens cliënten een onrechtmatige daad gepleegd;

(…)

8. Cliënten schorten mitsdien al hun verplichtingen uit alle overeenkomsten met u (…) en in het bijzonder uit de twee convertible geldleningsovereenkomsten d.d. 10 augustus 2012 en 17 december 2013 op (…)”

De brief is per post gestuurd naar het adres van de stichting en per mail naar het e-mailadres van verweerder sub 1 bij het advocatenkantoor waar hij toen werkte.

2.7 Op 7 oktober 2014 heeft verweerder sub 1 (namens verweerder sub 2 als bestuurder van de stichting) gereageerd op de brief van 6 oktober 2014. De reactie houdt, voor zover van belang, in dat de stichting klaagster, de heer K en mevrouw Van der P zal houden aan hun verplichtingen, zoals neergelegd in de akten.

2.8 Bij brief van 24 maart 2015 heeft de stichting aan klaagster verzocht de rente over de eerste twee leningen te voldoen, de rapportageverplichtingen uit de akten geldleningsovereenkomst na te komen en de laatste lening van € 50.000,- terug te betalen.

2.9 Bij brief van 1 april 2015 is namens klaagster, de heer K en mevrouw Van der P aan de stichting meegedeeld dat de brief van 6 oktober 2014 wordt gehandhaafd en dat de heer K en mevrouw Van der P nog steeds in onderhandeling zijn met gegadigden over een overname. Tevens werd bepaalde informatie over de cijfers gevoegd bij de brief. De brief is per post gestuurd naar het adres van de stichting en per mail naar het e-mailadres van de stichting.

2.10 De stichting heeft hierop bij e-mail van 14 april 2015 geantwoord dat de verstrekte omzetgegevens niet voldoen aan de daaraan in de akten gestelde eisen en klaagster in de gelegenheid gesteld om alsnog aan haar verplichtingen terzake te voldoen. Tevens heeft de stichting de eerste twee leningen ten bedrage van in totaal € 100.000,- opgeëist, omdat klaagster niet had voldaan aan haar sommatie om de verschuldigde rente over deze leningen te betalen.

2.11 Bij brief van 21 april 2015 is namens klaagster, de heer K en mevrouw Van der P een overzicht gegeven van hetgeen zij in het kader van de beoogde verkoop van klaagster hadden gedaan en is aan de stichting verzocht om opschorting van de geschetste rechtsmaatregelen. De brief is gestuurd naar het adres van de stichting en per mail naar het e-mailadres van verweerder sub 1 bij het advocatenkantoor waar hij werkt. Op 5 mei 2015 heeft de stichting geantwoord dat zij niet bereid is om rechtsmaatregelen aan te houden.

2.12 Bij e-mail van 22 mei 2016 heeft klaagster de stichting aansprakelijk gesteld voor de door klaagster geleden en nog te lijden schade, begroot op € 900.000. De e-mail is gestuurd naar het e-mailadres van de stichting en naar het e-mailadres van verweerders bij het advocatenkantoor waar zij werken. In deze e-mail werd voorts in het vooruitzicht gesteld dat een afwijzend standpunt zou leiden tot tuchtklachten tegen verweerders en (mogelijkerwijs) tot het in de openbaarheid brengen van de kwestie. 

2.13 Bij e-mail van 24 mei 2015 heeft de stichting de aansprakelijkstelling van de hand gewezen. 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij hebben aangedrongen op verkoop van de tot zekerheid verstrekte octrooien;

b) zij een tussenpersoon hebben ingeschakeld die een bidbook heeft opgesteld voor potentiele kopers en met dit bidbook de markt zijn opgegaan;

c) zij hebben aangedrongen om klaagster aan haar grootste klant aan te bieden;

d) zij in strijd met de waarheid hebben beweerd dat zij grootaandeelhouder van klaagster waren om op die wijze de octrooien van klaagster aan derden aan te bieden;

e) zij nimmer de intentie hebben gehad om de verkoopopbrengsten van klaagster met de bestuurder van klaagster, de heer K, te delen. Het doel van verweerders was om via een faillissement van klaagster het patent uit de boedel te trekken en te verkopen aan partijen waarmee verweerders afspraken hadden gemaakt;

f) zij de notaris hebben gekozen die de akten van geldlening heeft opgesteld en op het laatste moment nog wijzigingen in de akten van geldlening hebben laten doorvoeren;

g) zij aan klaagster in de (bij notariële akten vastgelegde) overeenkomsten een verbod hebben opgelegd om een banklening aan te gaan of een jurist te raadplegen;

h) zij klaagster zo onder druk hebben gezet en haar hebben verboden juridisch advies in te winnen en haar hebben overvallen met belastende contractuele voorwaarden.

4 VERWEER

4.1 Verweerders voeren verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt bij de beoordeling voorop dat de klacht betrekking heeft op privégedragingen van verweerders. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig. Dat tuchtrecht beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook gedragingen in een andere hoedanigheid of privégedragingen van een advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.

5.2 De raad is van oordeel dat de gedragingen die klaagster verweerders verwijt geen verband houden met hun praktijkuitoefening. De raad overweegt hiertoe dat verweerders nimmer als advocaat van klaagster dan wel de heer K en/of mevrouw Van der P zijn opgetreden of als zodanig tegen hen zijn opgetreden, zij de investering in klaagster hebben gedaan in hun privéhoedanigheid (middels de stichting), verweerders alle correspondentie met klaagster hebben gevoerd namens de stichting, op briefpapier (dan wel vanaf het e-mailadres) van de stichting dan wel vanaf hun privé-e-mailadres. Dat namens klaagster enkele brieven aan de stichting (ook) naar het e-mailadres van verweerders bij het advocatenkantoor waar zij werk(t)en hebben gestuurd, is onvoldoende om een verband met de praktijkuitoefening aan te nemen.

5.3 Evenmin is sprake van gedragingen van verweerders die absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht in het licht van hun beroepsuitoefening.

5.4 Dit betekent dat de door klaagster verweten gedragingen van verweerders niet vallen onder het tuchtrecht en dat de klacht reeds gelet hierop ongegrond is. 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en G. Kaaij, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2017.

Griffier Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 10 oktober 2017 verzonden.