Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-10-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:223

Zaaknummer

16-626/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klager niet-ontvankelijk in zijn klacht over eigen advocaat vanwege termijnoverschrijding. Geen aanleiding om termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 13 oktober 2017

in de zaak 17-626/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 17 augustus 2017 met kenmerk td/md/17 033, door de raad ontvangen op 18 augustus 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager in januari 2013 bijgestaan in het kader van een ‘third opinion’ over een geschil dat klager als appartementseigenaar had met zijn Vereniging van Eigenaren (hierna: de VvE).

1.2 Klager is voor rechtsbijstand verzekerd bij DAS Rechtsbijstand. In de procedure in eerste aanleg tussen klager en de VvE is klager bijgestaan door mr. B van DAS Rechtsbijstand. Op 12 juli 2012 is in die procedure vonnis gewezen. Klager heeft over deze uitspraak en de eventuele mogelijkheden voor hoger beroep een ‘second opinion’ gevraagd en gekregen van mr. M. Omdat klager het met deze ‘second opinion' niet eens was heeft hij zich vervolgens tot verweerder gewend voor een ‘third opinion’.

1.3 Op 4 januari 2013 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, waarin onder meer het volgende is meegedeeld:

“Van [mr. M] heb ik begrepen dat zij wel al een dagvaarding in hoger beroep heeft uitgebracht, maar deze in afwachting van verdere instructies nog niet bij het Hof heeft aangebracht. Dat moet uiterlijk maandag a.s. gebeuren!

Deze dagvaarding is met het hele dossier door haar op 13 december jl. naar u toegezonden en zou derhalve inmiddels in uw bezit moeten zijn. Om te voorkomen dat het vonnis van de kantonrechter onherroepelijk wordt verzoek ik u dringend het dossier met  de appèldagvaarding vandaag bij mij te bezorgen. Anders kan ik niets meer voor u betekenen.

Overigens heb ik het advies van [mr. M] over de kansen van het hoger beroep bestudeerd. Ik deel haar standpunt dat de kans op succes minimaal is, zo niet nihil. (…) De enige overweging om het hoger beroep wel aanhangig te maken, is het creëren van een onderhandelingspositie. (…)

Voorwaarde is nogmaals dat ik vandaag of uiterlijk maandagochtend in het bezit kom van de dagvaarding.”

1.4 Op 7 januari 2013 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder, waarna verweerder in verband met het ontbreken van het noodzakelijke vertrouwen de zaak heeft neergelegd. Diezelfde dag heeft klager het dossier op het kantoor van verweerder afgegeven. Verweerder heeft de appeldagvaarding vervolgens bij het hof aangebracht.

1.5 Op 21 januari 2013 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, waarin onder meer het volgende is meegedeeld:

“Ik heb volgens uw instructie het hoger beroep op dinsdag 8 januari jl. aangebracht bij het Gerechtshof te Amsterdam. (…) Het hoger beroep is aangebracht om te voorkomen dat het vonnis van de kantonrechter onherroepelijk zou worden en u daar überhaupt niets meer tegen zou kunnen ondernemen. In mijn mail aan u van 4 januari jl. heb ik u aangegeven dat het dossier uitvoerig heb bestudeerd en de kans op succes in hoger beroep zeer gering tot nihil acht. (…)

Dat neemt niet weg dat er nu toch een beslissing zal moeten worden genomen wat u verder met het hoger beroep wil. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 19 februari a.s. voor het indienen van een memorie van grieven waarin wordt vermeld om welke redenen u het met het vonnis van de kantonrechter niet eens bent. Daar kan met het oog op een advocatenwissel wellicht nog wel een keer een uitstel van worden gevraagd, maar dan zal er toch wat moeten gebeuren. Nu de noodzakelijke vertrouwensbasis ontbreekt om uw belangen verder adequaat te behartigen, verzoek ik u mij op zo kort mogelijke termijn aan te geven aan welke advocaat ik het dossier moet overdragen.”

1.6 Op 30 januari 2013 heeft klager het dossier bij verweerder op kantoor opgehaald.

1.7 Bij brief van 17 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich bij het opstellen van de ‘third opinion’ niet onafhankelijk van DAS Rechtsbijstand heeft opgesteld;

b) tegen de wil van klager hoger beroep heeft ingesteld en de termijn daarvoor telkens heeft verlengd, terwijl het hoger beroep geen kans van slagen had aangezien de hoogte van de vorderingen van klager onder de appelgrens lag van € 1.750.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klager verwijt verweerder dat hij zich bij het opstellen van de ‘third opinion’ niet onafhankelijk van DAS Rechtsbijstand heeft opgesteld.

4.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.3 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder klager zijn ‘third opinion’ per e-mail van 4 januari 2013 heeft doen toekomen. Klager heeft niet aangevoerd dat deze e-mail hem niet (of later) heeft bereikt. De termijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet is dan ook aangevangen op of omstreeks 4 januari 2013. Door pas op 17 januari 2017 een klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn overschreden. Klager heeft ten aanzien van de termijnoverschrijding aangevoerd dat hij eerst een klacht heeft ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) over zijn rechtsbijstandsverzekeraar, waarbij ook het handelen van verweerder is betrokken. Daarnaast stelt klager jaren op zoek te zijn geweest naar een advocaat met kennis van de Wft. Deze omstandigheden vormen echter geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De conclusie is dan ook dat klager niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel a).

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Klager verwijt verweerder voorts dat hij tegen de wil van klager hoger beroep heeft ingesteld en de termijn daarvoor telkens heeft verlengd, terwijl het hoger beroep geen kans van slagen had aangezien de hoogte van de vorderingen van klager onder de appelgrens lag van € 1.750.

4.5 Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel zal de voorzitter eerst dienen na te gaan of klager kan worden ontvangen in zijn klacht.

4.6 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder de appeldagvaarding op 8 januari 2013 bij het hof heeft aangebracht. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder vervolgens uitstel heeft gevraagd of gekregen voor het dienen van grieven, zodat niet kan worden gezegd dat verweerder een termijn heeft verlengd. In zoverre mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag. Verweerder heeft klager per e-mail van 21 januari 2013 laten weten dat hij de appeldagvaarding bij het hof had aangebracht (zie hiervoor onder 1.5). Klager heeft niet aangevoerd dat deze e-mail hem niet (of later) heeft bereikt. De voorzitter gaat er dan ook vanuit dat klager in elk geval op 21 januari 2013 op de hoogte was dat verweerder namens hem hoger beroep had ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat de gevolgen van dit handelen van verweerder klager pas later bekend zijn geworden. De termijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is dan ook uiterlijk op 21 januari 2013 aangevangen. Door pas op 17 januari 2017 een klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet genoemde termijn overschreden. De reden dat klager langer dan drie jaren heeft gewacht met het indienen van zijn klacht is volgens hem ook hier gelegen in het feit dat hij eerst een klacht heeft ingediend bij het Kifid, en voorts dat hij jaren op zoek is geweest naar een advocaat met kennis van de Wft. De voorzitter ziet hierin, evenmin als bij de beoordeling van klachtonderdeel a), aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Klager is aldus eveneens niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klager, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. drs. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 13 oktober 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 13 oktober 2017 verzonden.