Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-10-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:225

Zaaknummer

17-627/A/NH

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij. Klager is niet-ontvankelijk in gedeelte van zijn klacht vanwege termijnoverschrijding. Voor het overige is de klacht kennelijk ongegrond. Indien en voor zover de klacht tevens is gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is is klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht, nu niet is gebleken dat gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van maatschap of alle bestuurders van besloten vennootschap kan worden aangerekend.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 13 oktober 2017

in de zaak 17-627/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 17 augustus 2017 met kenmerk td/md/17 067, door de raad ontvangen op 18 augustus 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft een geschil met zijn ex-werkgever(s) (Accounting Plaza B.V., Ahold B.V. en Albert Heijn B.V.). De (oud-)kantoorgenoot van verweerder, mr. W, is opgetreden als de advocaat van de ex-werkgever(s).

1.2 Tussen klager en zijn ex-werkgever(s) is geprocedeerd. De kantonrechter heeft de vorderingen van klager bij vonnis van 7 oktober 2010 afgewezen. Klager is in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis bij het hof Amsterdam. In het tussenarrest van 5 november 2013 is weergegeven dat de naam van Accounting Plaza B.V. is veranderd in Genpact NL B.V. Het hof Amsterdam heeft het vonnis van 7 oktober 2010 bij arrest van 13 mei 2014 bekrachtigd. In beide instanties is klager in de proceskosten veroordeeld. Het arrest van 13 mei 2014 is onherroepelijk geworden.

1.3 Bij exploot van 17 september 2014 zijn de grosse van het vonnis van de rechtbank van 7 oktober 2010 en de grosse van het arrest van het hof 13 mei 2014 aan het adres van klager betekend.

1.4 Op 1 oktober 2015 heeft mr. W de zaak overgedragen aan verweerder.

1.5 Op 2 december 2015 heeft de deurwaarder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Het derdenbeslag onder Genpact is gelegd. Indien u opheffing van dat beslag wenst te bewerkstelligen adviseer ik u een executiegeschil aanhangig te maken, enzij onze opdrachtgever ons verzoekt het beslag op te heffen.”

1.6 Op 16 september 2016 heeft klager een brief gestuurd aan Genpact NL B.V., waarin hij (onder meer) verzoekt een afschrift van de arbeidsovereenkomst en de ontslagbrief van Genpact NL B.V. te mogen ontvangen.

1.7 Op 20 oktober 2016 heeft klager een brief gestuurd aan de deurwaarder, waarin hij (kort gezegd) bezwaar maakt tegen het in rekening gebrachte nasalaris ter hoogte van € 199.

1.8 Op 2 november 2016 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“De deurwaarder heeft mij uw brief van 20 oktober 2016 doorgestuurd met het verzoek om deze te beantwoorden. Ik begrijp dat u de nakosten advocaat van € 199,-- betwist. Daarom bent u van mening dat de rechtbank alsnog een bevelschrift zou moeten afgeven.

Ik kom aan uw bezwaar tegemoet. Voorop staat dat in beginsel nakosten in rekening kunnen worden gebracht. Er bestaat ook geen twijfel dat de nakosten ook daadwerkelijk worden gemaakt gelet op de betalingsregeling en correspondentie met u. Een goede reden voor de betwisting is er dus niet. Ik zie er echter uit kostenoverwegingen vanaf om voor de nakosten van € 199,-- een bevelschrift te laten uitvaardigen. Dat kost clIënte namelijk al met al weer meer dan € 199,--.”

1.9 Bij brief van 23 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of kon weten dat deze in strijd met de waarheid waren, aangezien hij heeft gesteld dat er een arbeidsovereenkomst tussen Genpact NL B.V., en klager zou bestaan terwijl verweerder wist, althans had moeten weten, dat dit niet zo was;

b) een voor een procespartij geldende verplichting niet heeft nageleefd, aangezien hij klager geen afschrift van de arbeidsovereenkomst tussen hem en Genpact NL B.V. heeft verstrekt, noch van de ontslagbrief van Genpact NL B.V.;

c) geen afschrift van het vonnis van 7 oktober 2010, noch van het bevelschrift ter zake het nasalaris aan klager ter hand heeft gesteld;

d) over is gegaan tot executie van het vonnis van 7 oktober 2010, ondanks dat verweerder ermee bekend zou moeten zijn dat er geen grosse van dit vonnis bestaat;

e) ten onrechte niet de weg van artikel 237 lid 4 Rv heeft gevolgd, ondanks dat hij namens Genpact NL B.V. het nasalaris heeft geclaimd en klager de hoogte van het nasalaris heeft betwist;

f) zich grievend over klager heeft uitgelaten, door te stellen dat de rechtbank klager bij vonnis van 7 oktober 2010 zou hebben veroordeeld tot enige prestatie;

g) de deurwaarder klager ten onrechte heeft laten informeren dat er (derden)beslag onder Genpact NL B.V. is gelegd.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt allereerst dat, indien en voor zover de klacht tevens is gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is, vooropgesteld dient te worden dat het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een besloten vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van de besloten vennootschap. Dit laatste is niet gebleken, zodat de klacht, indien en voor zover gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is, kennelijk niet-ontvankelijk is.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klager verwijt verweerder dat hij feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of kon weten dat deze in strijd met de waarheid waren, aangezien hij heeft gesteld dat er een arbeidsovereenkomst tussen Genpact NL B.V. en klager zou bestaan terwijl verweerder wist, althans had moeten weten, dat dit niet zo was.

4.3 Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het tussenarrest van het hof Amsterdam van 5 november 2013 blijkt dat de naam van de (ex )werkgever van klager, Accounting Plaza B.V., op enig moment is veranderd in Genpact NL B.V. De kantoorgenoot van verweerder heeft in hoger beroep (kennelijk) het standpunt ingenomen dat de rechtsverhouding tussen klager en Accounting Plaza B.V. is overgegaan op Genpact NL B.V. De voorzitter gaat er vanuit dat klager daarmee in elk geval op 5 november 2013 bekend was. Door pas op 23 januari 2017 een klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn overschreden. De conclusie is dan ook dat klager niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel a).

4.5 Ten overvloede merkt de voorzitter op dat, voor zover klager wel ontvankelijk zou zijn geweest, het klachtonderdeel kennelijk ongegrond is, nu de gewraakte handeling door de kantoorgenoot van verweerder is verricht en niet is gebleken dat verweerder vóór 1 oktober 2015 inhoudelijk bij de zaak betrokken is geweest. De stelling van klager dat verweerder op de achtergrond steeds bij de behandeling betrokken is geweest is niet nader onderbouwd.

Ad klachtonderdeel b)

4.6 Klager verwijt verweerder dat hij een voor een procespartij geldende verplichting niet heeft nageleefd, aangezien hij klager geen afschrift van de arbeidsovereenkomst tussen hem en Genpact NL B.V. heeft verstrekt, noch van de ontslagbrief van Genpact NL B.V.

4.7 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder bij brief van 16 september 2016 aan Genpact NL B.V. om een afschrift van de arbeidsovereenkomst en de ontslagbrief heeft verzocht (zie hiervoor onder 1.6). Uit het klachtdossier blijkt niet dat klager ook een dergelijk verzoek aan verweerder heeft gedaan. Overigens is, zonder nadere toelichting (die ontbreekt), niet duidelijk op grond waarvan op verweerder een verplichting zou rusten om aan een dergelijk verzoek, als het aan hem gedaan zou zijn, te voldoen. Nu het arrest van het hof van 13 mei 2014 onherroepelijk is geworden is immers niet zonder meer duidelijk welk belang klager bij zijn verzoek heeft. Dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen c), d) en e)

4.8 De klachtonderdelen c), d) en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.9 Klager verwijt verweerder dat hem geen afschrift van het vonnis van 7 oktober 2010, noch van het bevelschrift ter zake het nasalaris ter hand is gesteld. Voorts verwijt klager verweerder dat hij is overgegaan tot executie van het vonnis van 7 oktober 2010, ondanks dat verweerder ermee bekend zou moeten zijn dat er geen grosse van dit vonnis bestaat. Daarnaast verwijt verweerder klager dat hij ten onrechte niet de weg van artikel 237 lid 4 Rv heeft gevolgd, ondanks dat hij namens Genpact NL B.V. het nasalaris heeft geclaimd en klager de hoogte van het nasalaris heeft betwist.

4.10 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat er wel degelijk een grosse van het vonnis van 7 oktober 2010 bestaat, en voorts dat de deurwaarder dit stuk op 17 september 2014 aan het adres van klager heeft betekend. Daarmee kan klager moeilijk volhouden dat hem geen afschrift van het vonnis van 7 oktober 2010 ter hand is gesteld. In zoverre mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag.

4.11 Ten aanzien van de bevelschriftprocedure ex artikel 237 lid 4 Rv geldt dat uit de brief van verweerder aan klager van 2 november 2016 (zie hiervoor onder 1.8) blijkt dat verweerder naar aanleiding van het bezwaar van klager tegen de nakosten heeft besloten om uit kostenoverwegingen geen bevelschrift aan te vragen. De voorzitter overweegt dat, nu verweerder kennelijk heeft besloten om voor wat betreft de nakosten geen verdere executiemaatregelen te treffen, op verweerder geen verplichting rustte om een bevelschriftprocedure te starten, noch om klager een bevelschrift ter hand te stellen. In zoverre is dit klachtonderdeel mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.12 Klager verwijt verweerder dat hij zich grievend over klager heeft uitgelaten, door te stellen dat de rechtbank klager bij vonnis van 7 oktober 2010 zou hebben veroordeeld tot enige prestatie.

4.13 Uit het klachtdossier blijkt dat klager bij vonnis van de rechtbank van 7 oktober 2010 is veroordeeld in de proceskosten. Zonder nadere toelichting (die ontbreekt) is niet duidelijk waarom verweerder zich jegens klager grievend zou hebben uitgelaten door dit op waarheid berustende standpunt in te nemen, laat staan dat een en ander onnodig grievend jegens klager zou zijn. Dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.14 Klager verwijt verweerder de deurwaarder klager ten onrechte heeft laten informeren dat er (derden)beslag onder Genpact NL B.V. is gelegd.

4.15 De voorzitter overweegt als volgt. Nog daargelaten dat de voorzitter niet kan vaststellen dat het bericht van de deurwaarder van 2 december 2015 (zie hiervoor onder 1.5) onjuistheden bevat, valt de inhoud van dit bericht in beginsel onder de verantwoordelijkheid van de deurwaarder en niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

4.16 Voor zover klager de klacht tegen verweerder heeft ingediend zal de voorzitter op grond van het voorgaande, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a en artikel 46j Advocatenwet, klager in klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk verklaren en de overige onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond verklaren. Indien en voor zover de klacht tevens is gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is zal de voorzitter klager, met toepassing van artikel 46j lid 1, aanhef en onder b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klager, indien en voor zover de klacht is gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is, met toepassing van artikel 46j lid 1, aanhef en onder b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht;

klager, voor zover hij de klacht tegen verweerder heeft ingediend, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a);

de klacht, voor zover klager deze tegen verweerder heeft ingediend, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in de onderdelen b) tot en met g) kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 13 oktober 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 13 oktober 2017 

verzonden.