Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-07-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:167
Zaaknummer
17-122
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft te lang gewacht met het aanhangig maken van een procedure, terwijl hij wel over de benodigde informatie beschikte en ook wist dat er haast geboden was. Verder heeft hij zijn cliënt (klager) onvoldoende geïnformeerd over de resultaatbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand en over de risico's van een procedure.
Inhoudsindicatie
Klachten over o.a. "betutteling", onvoldoende voorbereiding en onjuiste aanpak van de zaak, zijn onvoldoende onderbouwd, c,q. niet komen vast te staan.
Inhoudsindicatie
Klacht is deels gegrond; maatregel: waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 31 juli 2017
in de zaak 17-122
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 5 juli 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 31 januari 2017 met kenmerk 2016 KNN089, door de raad ontvangen op 1 februari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 maart 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Klager is als journalist werkzaam geweest bij de stichting OHM. Klager heeft met zijn werkgever een conflict gekregen over de betaling van zijn loon. Klager heeft zich in dat verband voor rechtsbijstand gewend tot het kantoor van verweerder. Klager werd aanvankelijk bijgestaan door mr. S. van dat kantoor en na diens vertrek van dat kantoor door verweerder. Klager werd bijgestaan op basis van een toevoeging.
2.2 Verweerder heeft in een kort- gedingprocedure onder meer het door de werkgever erkende deel van het niet-betaalde loon gevorderd, zijnde € 12.423,84. Bij vonnis d.d. 19 december 2014 is dit deel van de vordering toegewezen. Omdat het toegewezen bedrag boven het vrijgestelde vermogen van € 12.219,00 lag, is de toevoeging ingetrokken. Het niet-erkende deel is daarna in een bodemprocedure gevorderd. Deze vordering is afgewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder klagers zaak niet serieus heeft genomen en moedwillig heeft getraineerd.
Toelichting
Klager heeft verweerder op 7 april 2015 bewijsstukken gestuurd van de loonvordering ten behoeve van de bodemprocedure. Op 22 juli 2015 heeft klager de concept-dagvaarding ontvangen. Diezelfde dag en op 9 augustus 2015 heeft klager correcties doorgegeven. Eerst op 24 september 2015 heeft klager de definitieve versie van de dagvaarding ontvangen. In april 2015 heeft klager verweerder er al op gewezen dat zijn werkgever per 31 december 2015 zou ophouden te bestaan, zodat haast geboden was.
b) verweerder zich niet goed heeft voorbereid op de zittingen en klager al het voorbereidende werk heeft laten doen;
c) verweerder klager heeft betutteld door zijn opmerking jegens klager “dat klager heel goed af zou zijn als diens werkgever de vordering in de bodemprocedure zou accepteren, omdat klager al een fors bedrag had ontvangen.”
d) verweerder de instructies van klager niet heeft opgevolgd waardoor de kans op succes in de bodemprocedure kleiner is geworden;
e) verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de resultaatbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand.
Toelichting
Als gevolg van de intrekking van de toevoeging heeft verweerder klager een declaratie gestuurd van € 5.590,20, voor alle tot dan toe verrichte werkzaamheden. Als verweerder klager duidelijk en niet slechts met één zinnetje, had gewezen op het vrijgestelde bedrag, had klager kunnen overwegen om zijn loonvordering in kort geding te verlagen tot onder dat bedrag. Hierdoor zou de toevoeging in stand zijn gebleven waardoor een groot deel van het achterstallige loon niet zou zijn opgegaan aan advocaatkosten.
f) verweerder heeft voorgesteld de zaak in tweeën te splitsen, wat in zijn eigen belang was. Als beide procedures succesvol zouden zijn geweest, zou klager verweerder tweemaal hebben moeten betalen.
g) verweerder heeft klager te laat meegedeeld dat de kans om de vordering in de bodemprocedure toegewezen te krijgen, klein was. Eerst vlak vóór de zitting van 22 februari 2016 heeft verweerder die mededeling gedaan. Had hij dat eerder gedaan dan had klager eerdere schikkingsvoorstellen van zijn werkgever, die in oktober en december 2015 zijn gedaan, kunnen accepteren.
4 VERWEER
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Verweerder heeft klagers zaak wel degelijk serieus genomen en niet getraineerd. Omdat klager in het buitenland verbleef, was deze niet bereikbaar voor nadere uitleg over de door hem verstrekte gegevens. In juli 2015 heeft verweerder klager de concept-dagvaarding gestuurd. In augustus 2015 heeft klager uitvoerig gereageerd op het concept, waarop de aanpassingen zijn verwerkt. De dagvaarding is vervolgens in september 2015 uitgebracht.
Ad klachtonderdeel b)
4.2 Verweerder betwist nadrukkelijk dat hij de zittingen niet goed heeft voorbereid. Het is natuurlijk niet zo dat klager het werk van verweerder heeft gedaan. Klager heeft een bijdrage geleverd, vragen beantwoord en stukken aangeleverd. Zo werkt het in de praktijk. Klager verzuimt overigens dit bezwaar nader te onderbouwen. Klager was bovendien niet aanwezig bij de zitting in de kort gedingprocedure.
Ad klachtonderdeel c)
4.3 Verweerder heeft klager in zijn beleving niet betutteld. Het gaat hier kennelijk om een subjectieve beleving van klager.
Ad klachtonderdeel d)
4.4 Verweerder heeft klager bij de hele procedure betrokken. Hij ziet niet in welke instructies van klager hij niet zou hebben gevolgd. De bodemprocedure is in eerste aanleg weliswaar verloren, maar dat kan nu eenmaal gebeuren.
4.5 Klager verzuimt te vermelden dat hij (kennelijk) niet in hoger beroep is gegaan, hetgeen verweerder hem wel had geadviseerd. Met andere woorden, klager heeft weliswaar gekozen voor een procedure maar vervolgens niet voor de voortzetting daarvan in hoger beroep en richt zijn pijlen nu kennelijk op verweerder als zijn advocaat.
Ad klachtonderdeel e)
4.6 Klager is er bij aanvang van de procedure, in een e-mail van 11 september 2014, door verweerder op gewezen dat het resultaat van de procedure kan leiden tot intrekking van de toevoeging.
Ad klachtonderdeel f)
4.7 De strategie om de zaak in tweeën te splitsen heeft verweerder met klager besproken, die daarmee heeft ingestemd. Klager heeft hiervan geen financieel nadeel ondervonden. Er is in overleg met klager voor gekozen om een kort gedingprocedure te starten. De kans dat de gehele vordering zou worden toegewezen dan wel onder druk van het kort geding snel zou kunnen worden afgehandeld, was reëel. In kort geding is uiteindelijk een fors bedrag toegewezen. Dat betekende dat de gefinancierde rechtshulp voor die zaak zou worden ingetrokken. Afgesproken is dat de werkzaamheden van na het kort geding, de bodemprocedure, onder de reeds afgegeven toevoeging konden vallen. Klager had het voordeel dat hij niet opnieuw een eigen bijdrage hoefde te betalen.
Ad klachtonderdeel g)
4.8 Klager heeft de schikkingsvoorstellen van zijn werkgever niet willen accepteren. Die keuze lijkt achteraf, nu de procedure is verloren, niet de juiste te zijn geweest. Maar het is onterecht daar achteraf over te klagen. Bovendien had klager in hoger beroep kunnen gaan, hetgeen verweerder hem ook heeft geadviseerd.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Beoordeeld moet worden of verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Daartoe is het volgende van belang. Vaststaat dat klager op 7 april 2015 de benodigde stukken voor de bodemprocedure naar verweerder heeft gestuurd, die deze ook heeft ontvangen en dat de concept-dagvaarding op of omstreeks 22 juli 2015 door klager is ontvangen. Tevens staat onweersproken vast dat klager op 11 mei 2015 een e mail heeft gestuurd naar verweerder waarin hij vraagt om een up-date. Bovendien meldt hij daarin dat zijn werkgever eind 2015 zal ophouden te bestaan en dat hij graag zijn loonvordering wil “binnenhalen”. In soortgelijke bewoordingen had klager in een e email van 17 april 2015 aan verweerder ook al aangegeven dat er haast was geboden met het aanhangig maken van zijn zaak.
5.2 Op 5 juli 2015 heeft verweerder geantwoord op de mail van klager van 11 mei 2015 dat hij bezig is met de dagvaarding, maar dat hij moeite had met het openen van de bijlagen van de mail van klager. Verder geeft hij aan dat klager die week van hem zal horen en dat hij ernaar streeft de procedure die week aanhangig te maken. Tot dan toe heeft verweerder klaarblijkelijk niets aan klagers zaak gedaan. Op 15 juli 2015 bericht klager dat hij nog niets van verweerder heeft gehoord en vraagt naar de status van de dagvaarding. Op 19 juli 2015 schrijft verweerder vervolgens dat klager de volgende dag nader van hem hoort, waarop deze antwoordt dat hij er naar uitkijkt de volgende dag de dagvaarding te mogen ontvangen. Bij e-mail van 22 juli 2015 bedankt klager voor toezending van de dagvaarding en geeft tevens commentaar op die dagvaarding. Op 9 augustus 2015 heeft klager nogmaals zijn commentaar doorgegeven. Vervolgens geeft verweerder eerst op 8 september 2015 aan dat hij druk bezig is met de dagvaarding, waarna klager op 15 september 2015 de definitieve versie van de dagvaarding ontvangt. Deze bevat een foutieve berekening, hetgeen klager aan verweerder laat weten. Daarna ontvangt klager op 24 september 2015 de uiteindelijke versie.
5.3 Onder de geschetste omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder niet adequaat heeft gehandeld en te lang heeft gewacht met het aanhangig maken van de bodemprocedure, nu hij wist dat de zaak spoedeisend was, terwijl niet gebleken is dat het aan klager heeft gelegen dat de dagvaarding, waartoe de benodigde informatie reeds op 7 april 2015 was verstrekt, eerst op 24 september 2015 definitief gereed was. Bovendien is ook anderszins niet gebleken van omstandigheden die rechtvaardigen dat het meer dan vijf maanden heeft geduurd voor de dagvaarding kon worden uitgebracht. De raad oordeelt dit klachtonderdeel gegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.4 De klacht dat verweerder de zaak niet goed heeft voorbereid en dat klager zelf het werk heeft moeten doen is niet, althans onvoldoende, met feiten onderbouwd, zodat dat niet is komen vast te staan. De raad overweegt dat de cliënt de benodigde informatie en stukken verstrekt en dat vervolgens de advocaat de (proces)stukken opstelt en een eventuele procedure aanhangig maakt; uiteraard in overleg met de cliënt. Deze werkwijze betekent niet dat de cliënt daarmee zelf het werk doet. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.5 Waar klager over “betutteling” spreekt, betreft dit een subjectieve beleving van klager. Op objectieve wijze kan niet worden vastgesteld dat verweerder zich niet correct heeft gedragen jegens klager, althans niet op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.6 Klager heeft onvoldoende onderbouwd op welke punten verweerder is tekort geschoten en welke instructies van klager door verweerder zijn genegeerd en waarom die van belang konden zijn voor de uitslag van de bodemprocedure. Ook dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.7 Verweerder zou klager niet-tijdig en onvoldoende hebben geïnformeerd over de resultaatbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand. In overleg met klager heeft verweerder een kort geding aanhangig gemaakt, mede omdat een groot deel van de vordering, te weten: € 12.423,84, niet was betwist door de wederpartij van klager. In totaal was € 23.927,58 gevorderd. Klager stelt dat indien verweerder hem adequaat zou hebben voorgelicht over de resultaatbeoordeling van de Raad voor Rechtsbijstand en daarmee over de grenzen van de toevoegingsmogelijkheden, hij zijn vordering in kort geding met ongeveer € 200,- beperkt zou hebben, zodat hij dan nog in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. De raad is van oordeel dat de stellingname van klager vanuit zijn oogpunt begrijpelijk is en nu ook overigens niet blijkt van een adequate voorlichting door verweerder ten aanzien van dit aspect, is de raad van oordeel dat verweerder in zijn voorlichting hierover te kort is geschoten. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Ad klachtonderdeel f)
5.8 Dit klachtonderdeel is feitelijk onvoldoende onderbouwd. Omdat een kort geding een snelle procedure is en zeker verwacht kon en mocht worden dat het onbetwiste deel van de vordering in kort geding zou worden toegewezen, kan de raad deze strategie van verweerder volgen. Het overige deel van de vordering lag weliswaar moelijker voor een kort gedingprocedure vanwege de betwisting door de wederpartij, maar niet gebleken is dat op voorhand duidelijk was dat dat deel nimmer voor toewijzing in aanmerking zou komen. De kans op succes was minder groot, maar ook niet bij voorbaat geheel afwezig. Dat de splitsing van zaken heeft plaatsgevonden vanwege het eigen belang van verweerder blijkt niet en bovendien heeft verweerder onbestreden gesteld dat die strategie met klager is besproken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel g)
5.9 Dit klachtonderdeel komt er op neer dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn kansen in de bodemprocedure, niet vooraf en ook niet naar aanleiding van schikkingsvoorstellen van klagers wederpartij. De raad stelt voorop dat het de taak van de advocaat is om de cliënt bij de aanvang van een zaak gedegen voorlichting te geven over de mogelijke scenario’s en over de gevolgen van mogelijke strategieën. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar er moet wel als het ware een ‘informed consent’ zijn, dat wil zeggen bewustheid van de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven. In het onderhavige geval heeft het daaraan ontbroken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerder klager vooraf heeft gewezen op de risico’s van de bodemprocedure en zijn inschatting van de kans op succes. Evenmin heeft verweerder klager gemotiveerd geadviseerd naar aanleiding van de schikkingsvoorstellen van de werkgever van klager. Het had op de weg van verweerder gelegen om vooraf met klager de goede en kwade kansen van de procedure te bespreken en klager te adviseren; in ieder geval naar aanleiding van de schikkingsvoorstellen van de werkgever van klager in oktober en december 2015. Hierdoor heeft klager zijn kansen onvoldoende kunnen inschatten. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op alle omstandigheden van het geval is de raad van oordeel dat met onderstaande maatregel kan worden volstaan.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht (deels) gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a, e en g gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b, c, d en f ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. M.A. Pasma, A.H. van der Wal, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 juli 2017.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 31 juli 2017