Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-10-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:201
Zaaknummer
16-649/DH/DH
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing; klacht kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 20 oktober 2017
in de zaak 16-649/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 21 augustus 2017 met kenmerk K096 2017 dk/ak, door de raad ontvangen op 21 augustus 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is met zijn werkgever verwikkeld (geweest) in een geschil van arbeidsrechtelijke aard.
1.2 Verweerder treedt op als advocaat van de werkgever.
1.3 De werkgever heeft in 2014 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. In de ontbindingsprocedure heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het verzoek is toegewezen, waarbij aan klager een vergoeding is toegekend. De werkgever heeft het verzoek daarop ingetrokken; de arbeidsovereenkomst is in stand gebleven.
1.4 Op 22 juni 2016 heeft verweerder namens de werkgever een tweede verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. De mondelinge behandeling van het verzoek was gepland op 20 juli 2016.
1.5 Op 18 juli 2016 heeft klager een verzoek tot wraking van de behandelend rechter ingediend. Als gevolg van het wrakingsverzoek ging de op 20 juli 2016 geplande zitting niet door. Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer afgewezen bij beslissing van 2 augustus 2016.
1.6 Op 12 augustus 2016 heeft de rechtbank meegedeeld dat de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek zou gaan plaatsvinden op 2 september 2016.
1.7 Op 29 augustus 2016 heeft klager opnieuw een wrakingsverzoek ingediend. Bij beslissing van 2016 heeft de rechtbank beslist dat het wrakingsverzoek niet behandeling zou worden genomen.
1.8 Het ontbindingsverzoek is op 2 september 2016 ter zitting behandeld. Klager was daarbij niet aanwezig.
1.9 Bij beschikking van 9 september 2016 is de arbeidsovereenkomst tussen klager en de werkgever ontbonden. Aan klager is daarbij een transitievergoeding toegekend.
1.10 Op 6 december 2016 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen de beschikking strekkend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Verweerder heeft namens de werkgever verweer gevoerd. De mondelinge behandeling was gepland op 29 maart 2017. In verband met een wrakingsverzoek van klager is de mondelinge behandeling niet doorgegaan. Bij beslissing van 12 april 2017 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof het wrakingsverzoek afgewezen. De stand van zaken in het hoger beroep blijkt niet uit het dossier.
1.11 Verweerder is rechter-plaatsvervanger geweest. Aan verweerder is met ingang van 1 januari 2017 eervol ontslag verleend als rechter-plaatsvervanger.
1.12 Bij brieven van 10 en 14 april 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder is werkzaam (geweest) als rechter-plaatsvervanger.
b) In 2014, 2015 en mogelijk ook in 2016 is verweerder tezamen met de werkgever achtergebleven in de rechtszaal, zonder dat klager en zijn advocaat aanwezig waren. Verweerder heeft mogelijk de bedoeling gehad om “off the record” een en ander met de behandelend rechter(s) te bespreken of te regelen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft de klacht betwist. Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft verweerder ontkend dat hij na afloop van de zittingen in zaken tussen klager en de werkgever heeft gesproken met de behandelend rechter(s). Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat hij ook anderszins niet met de rechter(s) in contact is getreden, buiten de gebruikelijke (schriftelijke) contacten in het kader van de lopende procedure.
3.2 Op het verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat het niet aan de tuchtrechter is om te oordelen over de juistheid van de gang van zaken en de beslissingen in de civiele procedures tussen klager en zijn (voormalig) werkgever en in de met deze civiele procedures samenhangende wrakingsprocedures. Hetgeen partijen daarover hebben gesteld, zal daarom niet nader worden besproken.
4.2 Verder geldt dat de verzoeken van klager om verweerder “te sommeren zich terug te trekken” uit rechtszaken waarbij klager betrokken is en om te bewerkstelligen dat verweerder “niet meer zal worden erkend als legitieme tegenpartij”, daargelaten of deze verzoeken enige grondslag hebben, in ieder geval niet vallen binnen de reikwijdte van deze klachtprocedure.
Klachtonderdeel a)
4.3 De omstandigheid dat verweerder advocaat is en daarnaast rechter-plaatsvervanger is geweest is op zichzelf niet strijdig met het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet.
4.4 Klager heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen blijken dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat in relatie tot zijn hoedanigheid van rechter-plaatsvervanger jegens klager heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 Klager heeft zijn stelling dat verweerder na afloop van de zittingen met de rechter(s) heeft gesproken en de rechter(s) op een oneigenlijke wijze heeft willen beïnvloeden niet feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 20 oktober 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 oktober 2017 verzonden.