Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-10-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:200

Zaaknummer

17-182/DH/DH

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 23 oktober 2017

in de zaak 17-182/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 7 juni 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 augustus 2016 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 28 februari 2017 met kenmerk K207 2016 dk/sh, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 7 juni 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 7 juni 2017 verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 5 juli 2017, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 augustus 2017 in aanwezigheid van klager en zijn gemachtigde. Verweerder en zijn gemachtigde zijn, zoals voorafgaand bericht, niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de voorzittersbeslissing d.d. 7 juni 2017 en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 5 juli 2017. Voorts heeft de raad kennisgenomen van:

- de e-mail van klager van 24 april 2017 om 09.36 uur met bijlagen; 

- de brief van de gemachtigde van verweerder van 21 juli 2017 met bijlagen;

- de e-mail van klager van 14 augustus 2017 om 10.28 uur met bijlagen;

- de e-mail van klager van 16 augustus 2017 om 12.57 uur met bijlage;

- de brief van de gemachtigde van verweerder van 17 augustus 2017;

- de e-mail van klager van 17 augustus 2017 om 10.06 uur met bijlagen;

- de e-mail van klager van 17 augustus 2017 om 10.59 uur met bijlagen;

- de e-mail van klager van 22 augustus 2017 om 10.10 uur met bijlage.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Bij dagvaarding van 28 juli 2015 heeft de gemachtigde van klager namens klager een civiele procedure aanhangig gemaakt jegens de cliënt van een kantoorgenote van verweerder (hierna: de cliënt). Op 24 februari 2016 heeft in die procedure een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Nederland.

2.2 In verband met afwezigheid van zijn kantoorgenote heeft verweerder op 24 februari 2016 een akte genomen. In deze akte staat onder meer het volgende:

“(…)

1. Bij conclusie van antwoord van 28 oktober 2015 heeft [de cliënt] (…) aangekondigd dat hij later in de procedure zijn proceskosten zal specificeren, nu de procedure nog niet is geëindigd en hij ervan uitgaat dat er nog meer kosten zullen worden gemaakt.

2. Op de rolzitting van uw rechtbank van 10 februari 2016 is evenwel aan [klager] akte niet-dienen ter zake van de conclusie van repliek verleend, zodat [de cliënt] er rekening mee houdt dat de procedure thans met een vonnis van uw rechtbank tot een einde komt.

3. Tegen die achtergrond worden alsnog de werkelijke proceskosten van [de cliënt] gespecificeerd, aan de hand van de hierbij (…) overgelegde declaraties (…). (…)

5. Overigens zijn deze kosten niet ten laste van [de cliënt] zelf gekomen, maar aan [de werkgever van de cliënt] in rekening gebracht. [De werkgever van de cliënt] is echter niet door [klager] als partij in deze procedure betrokken en heeft daarom aan [de cliënt] de last gegeven deze vordering op eigen naam te innen. (…)

Voor de volledigheid: [de cliënt] zal een proceskostenveroordeling na inning ook aan [de werkgever van de cliënt] afdragen.”

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in zijn akte van 24 februari 2016 bewust onjuiste informatie heeft verstrekt aan de rechtbank. Verweerder heeft in zijn akte gesteld dat “[de werkgever van de cliënt] aan [de cliënt] de last heeft gegeven deze vordering op eigen naam te innen” (bladzijde 2, sub 5 van de akte van 24 februari 2016). Dit blijkt echter niet het geval te zijn. De onderwerpelijke declaraties worden feitelijk vergoed door de aansprakelijkheidsverzekeraar van de cliënt en diens werkgever. Dit was verweerder reeds vóór 24 februari 2016 bekend. Verweerder heeft door tegenover de rechter ten onrechte te stellen dat de werkgever van de cliënt aan de cliënt de last heeft gegeven om de vordering op eigen naam te innen, terwijl de declaraties van het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is feitelijk door de aansprakelijkheidsverzekeraar zijn betaald, de rechter misleid. Dit dient verweerder zwaar te worden aangerekend.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij haar oordeel heeft betrokken. Klager heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet wordt daarom ongegrond verklaard.

5.2 De raad voegt daaraan toe dat het dossier en de door partijen nagezonden stukken geen enkel aanknopingspunt bevatten voor de juistheid van klagers stelling dat verweerder willens en wetens in strijd met de waarheid heeft gesteld dat de werkgever van de cliënt aan de cliënt een last heeft gegeven om de vordering op eigen naam te innen. Evenmin biedt het dossier aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling dat verweerder er destijds van op de hoogte was dat de declaraties uiteindelijk werden voldaan door de aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever van de cliënt. Gelet daarop ziet de raad geen aanleiding om de door klager verzochte getuigen te horen.

5.3 Ten overvloede overweegt de raad het volgende. Het is aan de tuchtrechter om te beoordelen of verweerder een tuchtrechtelijke norm heeft overschreden. Het is derhalve niet aan de raad om te beoordelen of het juridisch gezien mogelijk was om een last tot incasso te verstrekken, zoals klager zich afvraagt. Het antwoord op die vraag is voorbehouden aan de civiele rechter.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en J.A. van Keulen, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 oktober 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 23 oktober 2017 verzonden.