Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-10-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:203

Zaaknummer

17-440/DH/DH

Inhoudsindicatie

Schrapping naar aanleiding van dekenbezwaar. Verweerster is in twee instanties veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Zij heeft het vertrouwen van haar eigen cliënten beschaamd door hen op slinkse wijze grote sommen geld afhandig te maken. Bovendien heeft zij door brieven van gerechtelijke instanties te vervalsen het vertrouwen dat in zulke instanties moet kunnen worden gesteld geschaad. Verweerster heeft daardoor gehandeld in strijd gehandeld met de kernwaarden van de advocatuur, waaronder die van de (financiële) integriteit. Indien verweerster zich na haar detentie opnieuw zou laten inschrijven als advocaat, zou het vertrouwen in de advocatuur ernstig worden ondermijnd. Aangezien verweerster ter zitting van de raad geen enkel besef heeft getoond van haar verantwoordelijkheid als advocaat en van het laakbare van haar handelen, heeft de raad er geen vertrouwen in dat verweerster na een eventuele nieuwe inschrijving op het tableau wél zal handelen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 23 oktober 2017

in de zaak 17-440/DH/DH

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

ambtshalve

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 8 juni 2017 met kenmerk K212 2011/2012 sh/dk, door de raad ontvangen op 9 juni 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) het onderhavige dekenbezwaar tegen verweerster ingediend. 

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 28 augustus 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de bij 1.1 genoemde brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 6 juni 2012 heeft een voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag verzoeken ex artikel 60ab en - primair - ex artikel 60b, subsidiair ex artikel 60c Advocatenwet ingediend tegen verweerster. Hij verdacht haar van het plegen van strafbare feiten en inbreuken op de financiële integriteit. Nadat genoemde deken jegens haar aangifte had gedaan, heeft verweerster zich op 4 juni 2012 gemeld bij de politie.

2.2 Bij beslissing van 14 juni 2012 onder nummer R. 3980/12.114 heeft de Raad van Discipline in het ressort Den Haag het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet toegewezen en verweerster met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van de praktijk.

2.3 Verweerster is strafrechtelijk vervolgd. De verdediging heeft in de strafprocedure het standpunt ingenomen dat verweerster een beroep op psychische overmacht toekomt en dat zij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

2.4 Bij vonnis van 6 oktober 2014 heeft de Rechtbank Den Haag verweerster veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden wegens:

- plegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

- medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

- van het plegen van witwassen een gewoonte maken;

- medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;

- verduistering, meermalen gepleegd.

De rechtbank acht onder meer bewezen dat verweerster zich gedurende een lange periode meermalen schuldig heeft gemaakt aan oplichting van cliënten en verduistering van gelden van haar cliënten. Door het vervalsen van beschikkingen van een rechtbank, brieven van de Raad van State, een brief van de Raad voor Arbitrage voor de bouw en facturen van een door haar ingeschakelde procureur heeft zij haar cliënten bewogen om ruim vier miljoen euro te storten op de bankrekeningen van haar kantoor. Vervolgens heeft zij dit geld, althans een omvangrijk deel daarvan, aangewend voor privé-uitgaven, waardoor zij zich tevens schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Uit het vonnis van de rechtbank volgt dat verweerster anderen, zoals (ex-)medewerkers van haar kantoor, bij haar frauduleuze handelingen heeft betrokken of hen daarvan deelgenoot heeft gemaakt. De rechtbank heeft voorts het beroep op psychische overmacht verworpen. Verweerster heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

2.5 Verweerster heeft zich op 1 december 2014 van het tableau laten uitschrijven.

2.6 Het kantoor van verweerster en verweerster  in privé zijn failliet verklaard.

2.7 Bij arrest van 9 februari 2017 heeft het Gerechtshof Den Haag verweerster veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden. Ook het hof is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten aan verweerster kunnen worden toegerekend. Verweerster heeft van dit arrest cassatieberoep ingesteld.

3 BEZWAAR

3.1 Hoewel verweerster geen kantoor meer heeft en zich van het tableau heeft laten uitschrijven, acht de deken het van belang dat zij definitief van het tableau wordt geschrapt. De gronden hiervoor blijken genoegzaam uit de beide uitspraken in de strafprocedure. De deken meent dat een advocaat die er op een dergelijke wijze langdurig blijk van geeft haar eigen belang boven dat van haar cliënten te stellen en op grove wijze handelt in strijd met de financiële en algemene integriteit die van een advocaat mag worden verwacht, van het tableau dient te worden geschrapt - al was het maar om een eventuele terugkeer in de advocatuur te voorkomen. De kans dat verweerster in cassatie volledig wordt vrijgesproken acht de deken niet aanwezig, gelet op het overweldigende bewijs.

4 VERWEER

4.1 Verweerster verzoekt de raad primair om het verzoek van de deken af te wijzen en subsidiair om de behandeling aan te houden totdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen in de strafprocedure. Het gaat te ver om op basis van het bestreden arrest van het Gerechtshof Den Haag uit te gaan van de juistheid van de door het hof vastgestelde feiten. Er is in de strafprocedure geen onderzoek gedaan naar de vindplaats van de verdwenen gelden. Het Gerechtshof Den Haag heeft een aantal argumenten van de verdediging ongemotiveerd gepasseerd. Dat verweerster ten tijde van de verweten gedragingen leed aan PTSS is medisch vastgesteld. Zij is daarvoor behandeld door een deskundige en zij is inmiddels genezen verklaard. De malversaties zijn zeer waarschijnlijk gepleegd door de overleden echtgenoot van verweerster. De raad van discipline kan geen beslissing nemen op het dekenbezwaar zonder dat er gedegen onderzoek is gedaan. Verweerster sluit bovendien niet uit dat zij na het uitzitten van haar gevangenisstraf weer als advocaat aan de slag wil. Dan maakt het veel uit of een advocaat op eigen verzoek van het tableau is geschrapt, of op verzoek van de deken.

5 BEOORDELING EN MAATREGEL

5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat een bijzondere positie geniet en binnen en buiten het hem toegekende procesmonopolie een wezenlijke rol vervult. In verband met die positie zijn aan de advocaat zekere voorrechten toegekend en geniet hij een vergaand vertrouwen van de maatschappij. De advocaat heeft gelet op deze bijzondere positie een zware verantwoordelijkheid. Hij dient de goede rechtsbedeling te bevorderen en dient zich te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. 

5.2 Zowel de Rechtbank Den Haag als het Gerechtshof Den Haag zijn van oordeel dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere  ernstige strafbare feiten en hebben daarvoor aan verweerster een gevangenisstraf van aanzienlijke duur opgelegd. Beide feitenrechters hebben geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat verweerster in een toestand van psychische drang verkeerde op grond waarvan zij niet anders kon handelen dan zij heeft gedaan. Verweerster heeft in het kader van de onderhavige klachtprocedure niets naar voren gebracht wat voor de raad aanleiding vormt om te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank en het gerechtshof. De raad neemt daarom aan dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten die door de feitenrechters zijn vastgesteld.

5.3 Uit het vonnis van de rechtbank en het arrest van het gerechtshof volgt dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. Zij heeft het vertrouwen van haar eigen cliënten beschaamd door hen op slinkse wijze grote sommen geld afhandig te maken. Bovendien heeft zij door brieven van gerechtelijke instanties te vervalsen het vertrouwen dat in zulke instanties moet kunnen worden gesteld geschaad. Verweerster heeft daardoor gehandeld in strijd gehandeld met de kernwaarden van de advocatuur, waaronder die van de (financiële) integriteit. De raad rekent dit verweerster zwaar aan.

5.4 De raad ziet geen aanleiding om het oordeel van de Hoge Raad af te wachten alvorens een beslissing te nemen op het onderhavige dekenbezwaar, nu de raad uitgaat van de juistheid van de feiten zoals deze door de rechtbank en het gerechtshof zijn vastgesteld. Een eventueel oordeel van de Hoge Raad dat de bewezenverklaarde handelingen in strafrechtelijke zin niet aan verweerster kunnen worden toegerekend, zou bovendien niet afdoen aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van die handelingen. Verweerster heeft deze immers verricht in haar hoedanigheid van advocaat. Zij was in die hoedanigheid, en als leidinggevende op haar toenmalige advocatenkantoor, immers in tuchtrechtelijke zin verantwoordelijk voor het reilen en zeilen op haar kantoor, voor haar eigen handelen en voor het handelen van de op dat kantoor werkzame medewerkers.

5.5 Gelet op al het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster heeft gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet. Indien verweerster zich na haar detentie opnieuw zou laten inschrijven als advocaat, zou het vertrouwen in de advocatuur ernstig worden ondermijnd. Aangezien verweerster ter zitting van de raad geen enkel besef heeft getoond van haar verantwoordelijkheid als advocaat en van het laakbare van haar handelen, heeft de raad er geen vertrouwen in dat verweerster na een eventuele nieuwe inschrijving op het tableau wél zal handelen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad zal verweerster daarom schrappen van het tableau.

6 KOSTENVEROORDELING

6.1 De raad ziet aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en A. van Keulen, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 oktober 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 23 oktober 2017 verzonden.