Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-10-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:232

Zaaknummer

17-634/A/A/D

Zaaknummer

17-635/A/A/D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar en verzoek 60b Adocatenwet. Na een eerdere schorsing, is verweerder opnieuw langdurig in gebreke gebleven met het aanleveren van de jaarrekeningen over 2015 en 2016. Dat verweerder reeds eerder door de tuchtrechter over de financiële positie van zijn kantoor is terechtgewezen en hiervoor aan hem een onvoorwaardelijke schorsing is opgelegd, maakt het verwijtbaarder dat verweerder nu opnieuw heeft nagelaten aan de door de deken gestelde voorwaarden te voldoen. Zowel verzoek tot schrapping als schorsing ex artikel 60b Advocatenwet toegewezen.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 20 oktober 2017

in de zaken 17-634/A/A/D en 17-635/A/A/D

naar aanleiding van het schorsingsverzoek ex artikel 60b Advocatenwet en het dekenbezwaar van:

[   ], in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

deken

 

tegen:

[    ]

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 17 augustus 2017 met kenmerk 40-17-0520, door de raad ontvangen op 18 augustus 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een verzoek op grond van artikel 60b Advocatenwet en een dekenbezwaar ten aanzien van verweerder bij de raad ingediend.

1.2 Het verzoek en het dekenbezwaar zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van de raad van 15 september 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerder. De zitting heeft plaatsgevonden achter gesloten deuren. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor onder 1.1 genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 20, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken;

- twee aanvullende producties van de zijde van verweerder.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet en het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Bij beslissing van de raad van 16 maart 2015 is verweerder op grond van artikel 60b lid 1 Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van zijn praktijk. In de beslissing is geoordeeld dat verweerder de ernst van de zorgen omtrent zijn financiële positie onvoldoende inzag en ondanks vele verzoeken en aanmaningen – en in strijd met in dat verband gemaakte afspraken – niet aan de aanbevelingen van de Unit Financieel Toezicht Advocatuur (“Unit FTA”) had voldaan. De raad heeft daarom geoordeeld dat verweerder blijvend of tijdelijk niet in staat was zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.

2.2 Bij brief van 4 mei 2015 zijn door de waarnemend deken voorwaarden geformuleerd waaronder zou kunnen worden ingestemd met opheffing van de schorsing. Onder meer diende verweerder kwartaalrapportages binnen één maand op te leveren en de jaarrekening binnen drie maanden. In zijn e-mail van 5 mei 2015 heeft verweerder zich akkoord verklaard met de in die brief beschreven concretisering van de aanbevelingen van de Unit FTA en het verbeterplan.

2.3 De raad heeft bij beslissing van 21 mei 2015 de aan verweerder opgelegde schorsing opgeheven.

2.4 In een e-mail van 14 juli 2015 heeft de waarnemend deken verweerder gewezen op een betalingsachterstand ter zake van de hoofdelijke omslag van de landelijke orde van advocaten. Ook heeft hij verweerder erop gewezen dat de rapportage over het tweede kwartaal uiterlijk 31 juli 2015 gereed zou moeten zijn. Bij e-mail van 26 juli 2015 heeft de waarnemend deken aan verweerder een rappel gestuurd. Op 4 augustus 2015 heeft verweerder per e-mail aan de waarnemend deken wegens ziekte uitstel gevraagd tot 7 augustus 2015.

2.5 Op 12 augustus 2015 heeft verweerder een rapportage over het eerste half jaar van 2015 aangeleverd. In de bijbehorende brief heeft hij een verder uitstel gevraagd voor de overige uit de brief van 4 mei 2015 voortvloeiende afspraken.

2.6 Over het derde kwartaal 2015 heeft verweerder geen rapportage aangeleverd. Ook de andere gemaakte afspraken zijn niet nagekomen.

2.7 Op 13 januari 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de waarnemend deken en verweerder. De afspraken die tijdens dat gesprek zijn gemaakt, zijn door de waarnemend deken vastgelegd in zijn brief aan verweerder van 25 januari 2016. Zo is bevestigd dat de kwartaalrapportage van verweerder onvoldoende inzicht verschafte in zijn financiële situatie en dat de jaarrekening over 2015 uiterlijk op 28 februari 2016 zou moeten worden aangeleverd. Verweerder is gewezen op het format waaraan de jaarrekening zou moeten voldoen.

2.8 In deze brief heeft de waarnemend deken ook vermeld dat bij navraag op 14 januari 2016 was gebleken dat de premie voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van verweerder niet (volledig) was voldaan en dat de verzekeraar de verzekering had beëindigd. De waarnemend deken heeft verweerder erop gewezen dat sprake was van een onaanvaardbare situatie.

2.9 Bij e-mail van 28 januari 2016 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder aan hem bericht dat zij bereid is hem een laatste keer tegemoet te komen en betaling in termijnen toe te staan, waardoor de verzekering met terugwerkende kracht is hersteld.

2.10 Verweerder heeft de jaarrekening over 2015 niet binnen de gestelde termijn van drie maanden aangeleverd. Aan de waarnemend deken heeft verweerder hiervoor als oorzaken genoemd de ziekte van zijn broer en de onmogelijkheid om een administrateur te vinden binnen de gestelde termijn.

2.11 Bij e-mail van 17 juni 2016 heeft verweerder aan de waarnemend deken bericht dat hij de betalingsregeling met de verzekeraar niet was nagekomen en om een nader uitstel had gevraagd. In reactie hierop heeft de waarnemend deken bij e-mail van 22 juni 2016 aan verweerder bericht dat de situatie als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt en dat hij zich met de deken zal verstaan over de te nemen maatregelen.

2.12 Op 27 juni 2016 heeft verweerder aan de waarnemend deken bericht dat zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet is geëindigd en dat hij voor de betaling van het restant van de premie afspraken heeft gemaakt met een deurwaarder.

2.13 Bij brief van 20 december 2016 heeft de deken aan verweerder bericht, voor zover relevant:

“Uw praktijk wordt reeds geruime tijd begeleid door het lid van de Amsterdamse raad [de waarnemend deken] die in dat kader afspraken maakt die tot verplichtingen van uw kant leiden.

Wij hebben moeten constateren dat u deze verplichtingen onvoldoende nakomt en dat, nog steeds, sprake is van structurele problemen in de praktijkuitoefening. Eerder dit jaar is de dekking van uw beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geschorst in verband met premie-achterstand. U hebt geen melding gemaakt van de dreiging daarvan, terwijl de schorsing zelf ook niet zelfstandig door u onder aandacht van [de waarnemend deken] is gebracht.

De gemaakte afspraken omtrent het regelmatig informeren over de financiële stand van zaken komt u ondanks herhaalde verzoeken structureel niet na. Inmiddels bent u ook geruime tijd in gebreke met het tijdig aanleveren van de jaarrekening 2015. Dit betekent dat thans onvoldoende inzicht bestaat in de financiële stand van zaken waaruit wij, nu informatie omtrent het tegendeel ontbreekt, afleiden dat de financiële situatie van uw praktijk nog steeds zeer zorgwekkend is. Ook het feit dat nog steeds een achterstand bestaat bij de betaling van de hoofdelijke omslag van de Amsterdamse orde en de Nederlandse orde van advocaten, draagt bij aan die conclusie.

Aldus is de conclusie dat wederom sprake is van de situatie die schorsing rechtvaardigt. Eén en ander is in de vergadering van de Amsterdamse raad van 9 december jl. besproken en daarbij is afgesproken dat er van onze kant geen bereidheid bestaat om onder deze omstandigheden uw praktijkvoering nog langer te begeleiden en te bewaken terwijl wij het onverantwoord achten dat u uw praktijk als advocaat voortzet.

Alvorens daarover opnieuw de gang naar de tuchtrechter te moeten maken, is besloten dat wij u de gelegenheid geven om u zelf uit te schrijven. (…)”

2.14 Verweerder heeft bij brief van 21 december 2016 aan de deken bericht dat hij niet aan het voorstel om zich uit te schrijven zal voldoen. Onder meer heeft verweerder aangevoerd dat hij in een zaak een hoog honorarium had ontvangen, waardoor hij al zijn zakelijke en privé crediteuren heeft kunnen voldoen, en dat  zijn praktijkkosten aanzienlijk zijn verlaagd. Daarbij heeft hij toegezegd de jaarstukken uiterlijk januari 2017 gereed te hebben en op uiterlijk 1 april 2017 ook de jaarstukken over 2017.

2.15 De deken heeft hierop bij brief van 1 februari 2017 gereageerd en verweerder verzocht om het openstaande bedrag in verband met de hoofdelijke omslag over 2014, 2015 en 2016 per omgaande aan de Amsterdamse orde te betalen.

2.16 Bij brief van 29 maart 2017 heeft de waarnemend deken verweerder bericht hem een laatste kans te geven om de jaarrekening over 2015 op te stellen en deze uiterlijk op 12 mei 2017 aan te leveren. Daarbij is aan verweerder te kennen gegeven dat, indien de jaarrekening op de genoemde datum niet is ontvangen, opnieuw door middel van een dekenbezwaar de raad van discipline om een oordeel zal worden gevraagd. De jaarrekening over 2016 diende uiterlijk 30 juni 2017 te worden aangeleverd.

2.17 In mei 2017 is uit de CCV opgave van verweerder gebleken dat hij over 2016 onvoldoende Permanente Opleidingspunten heeft behaald. In totaal bestond een tekort van 6 punten. Bij e-mail van 31 mei 2017 heeft verweerder laten weten dat hij vanwege zijn gezondheid de punten niet heeft behaald, maar dat hij verwacht in dit jaar zes extra punten te zullen halen.

2.18 Ten tijde van de mondelinge behandeling op 15 september 2017 waren de jaarrekeningen over 2015 en 2016 niet ingediend.

3 HET BEZWAAR EN HET VERZOEK VAN DE DEKEN

Het dekenbezwaar

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder handelt en stelselmatig blijft handelen in strijd met i) artikel 10, 10a en 46 Advocatenwet en ii) artikel 4.4, 4.5, 6.1, 6.5, 6.24 en 6.25 Verordening op de advocatuur.

3.2 Verweerder is al eerder wegens vergelijkbaar tekortschieten door de raad geschorst, welke schorsing onder het maken van duidelijke afspraken over verbetering is opgeheven. Verweerder ontkent de afspraken niet, maar komt ze niet na. Daar komt bij dat gebleken is van een serieus risico voor het ernstig verwaarlozen van de belangen van zijn cliënten door de dekking van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering op het spel te zetten. Nu verweerder geen inzicht in zijn eigen tekortkomingen lijkt te hebben en er geen zicht op verbetering lijkt te zijn, dient volgens de deken te worden overgegaan tot schrapping van het tableau.

Het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet

3.3 Naast het dekenbezwaar verzoekt de deken verweerder met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd te schorsen op de voet van artikel 60b Advocatenwet, zodat verweerder is geschorst tot het moment dat de verzochte schrapping als advocaat onherroepelijk is. Het chronisch karakter van de overtredingen en het gegeven dat verweerder gedurende lange tijd en vele malen in de gelegenheid is gesteld zijn verzuimen te repareren en keer op keer gemaakte afspraken en gedane toezeggingen niet is nagekomen, rechtvaardigen volgens de deken de gevraagde schorsing. De deken verzoekt tevens een waarnemer te benoemen voor de periode waarin verweerder is geschorst.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij de aanbevelingen van de Unit FTA niet zou hebben opgevolgd. Volgens verweerder heeft hij inmiddels sinds november 2016 een financieel gezonde praktijk. De premie over 2017 voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering is op tijd betaald. Verweerder zal dit jaar voldoende opleidingspunten behalen. De enige afspraak die verweerder niet is nagekomen, is de tijdige vaststelling van de jaarrekeningen 2015 en 2016. Ten eerste heeft het niet tijdig vaststellen van de jaarrekeningen volgens verweerder te maken gehad met de ziekte die bij een jongere broer van hem  werd vastgesteld. Verweerder heeft zich belast met alles wat zijn broer en diens behandeling betrof, waarvoor hij veel opzij heeft moeten zetten. Verweerder heeft de waarnemend deken hiervan ook op de hoogte gesteld. Ten tweede is verweerder begin 2017 alle gegevens op zijn computer kwijtgeraakt. Voor het kunnen opstellen van de jaarrekeningen moest hij alle financiële gegevens opnieuw invoeren. Ten derde is verweerder zelf ziek geworden. Volgens verweerder is derhalve geen sprake van onwil, maar uitsluitend van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, waardoor hij de jaarstukken nog niet heeft kunnen aanleveren. Verweerder heeft de (waarnemend) deken hiervan steeds op de hoogte gehouden. Verweerder betwist de brief van 29 maart 2017 van de waarnemend deken, waarin aan hem een  laatste termijn is gesteld voor het indienen van de jaarrekeningen, te hebben ontvangen. Hij verzoekt de raad dan ook om het verzoek tot schorsing af te wijzen, danwel om slechts een voorwaardelijke maatregel op te leggen.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder langdurig in gebreke is gebleven met het aanleveren van de jaarrekeningen over 2015 en 2016. Verweerder heeft, bij opheffing van zijn eerdere schorsing, bij e-mail van 5 mei 2015 ingestemd met de nadere voorwaarden die werden verbonden aan de opheffing van de schorsing. Deze voorwaarden hielden onder meer in dat de kwartaalrapportages en jaarrekeningen tijdig zouden worden ingediend. Verweerder heeft diverse keren uitstel gevraagd en toegezegd de stukken te zullen aanleveren. Deze herhaalde toezeggingen zijn echter niet nagekomen. Verweerder betwist de brief van de waarnemend deken d.d. 29 maart 2017 te hebben ontvangen, zodat hij niet op de hoogte was van de uiterste termijn die hem door de waarnemend deken was gesteld. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de waarnemend deken echter een ontvangst- en leesbevestiging getoond van de e-mail waarbij de betreffende brief aan verweerder is gestuurd, zodat de raad ervan uit gaat dat de brief verweerder heeft bereikt. Ondanks de diverse toezeggingen door verweerder waren zelfs ten tijde van de mondelinge behandeling de jaarrekeningen over 2015 en 2016 niet gereed. Dat verweerder reeds eerder door de tuchtrechter over de financiële positie van zijn kantoor is terechtgewezen en hiervoor aan hem een onvoorwaardelijke schorsing is opgelegd, maakt het verwijtbaarder dat verweerder nu opnieuw heeft nagelaten aan de door de deken gestelde voorwaarden te voldoen. Daarnaast heeft verweerder niet voldaan aan zijn verplichting om voldoende opleidingspunten te halen in 2015 en 2016. Tot slot rekent de raad het verweerder zwaar aan dat hij de premie van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet heeft voldaan en daar pas met de verzekeraar een regeling over heeft getroffen, toen hij daarop werd aangesproken door de waarnemend deken.

5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat hij wegens ziekte (van zijn broer en van zichzelf) en door de crash van de computer niet in de gelegenheid is geweest te voldoen aan de aan hem gestelde voorwaarden. Dit verweer wordt door de raad verworpen. Met de deken is de raad van oordeel dat aan verweerder alle gelegenheid is geboden om te voldoen aan de door de Amsterdamse orde bij brief van 4 mei 2015 gestelde voorwaarden waaronder de schorsing kon worden opgeheven. Het had verweerder duidelijk kunnen en moeten zijn dat het niet nakomen van die voorwaarden ernstige gevolgen zou hebben voor zijn praktijkuitoefening. 

5.3 Gelet op het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden van de advocatuur. Verweerder heeft door zijn handelen aangetoond onvoldoende deskundig te zijn als bedoeld in artikel 10a, lid 1 onder c Advocatenwet en heeft zich schuldig gemaakt aan handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, zodat hij in strijd heeft gehandeld met artikel 10a lid 1 onder d. Tevens heeft verweerder gehandeld in strijd met onder meer artikelen 4.4, 6.5 en 6.24 Verordening op de advocatuur. Het dekenbezwaar is daarmee gegrond.

5.4 Met betrekking tot het schorsingsverzoek ex artikel 60b Advocatenwet overweegt de raad als volgt. Dit artikel bepaalt dat de raad een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk kan schorsen dan wel een of meer voorzieningen met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat kan treffen die hij geboden acht.

5.5 De raad is met de deken van oordeel dat een spoedvoorziening in de vorm van een schorsing in de praktijkuitoefening van verweerder is geïndiceerd. De onder punt 5.1 genoemde feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat verweerder niet meer in staat is zelfstandig zijn praktijk naar behoren uit te oefenen. Verweerder heeft meer dan voldoende tijd en gelegenheid gekregen te voldoen aan de door de (waarnemend) deken verzochte verbeterpunten en informatie. Het is dan ook aan verweerder zelf te wijten dat het dekenbezwaar gegrond is. Dit leidt onvermijdelijk tot het treffen van de door de deken verzochte maatregel ex artikel 60b Advocatenwet.

6  MAATREGEL

6.1 Door het niet naleven van zijn verplichtingen jegens de deken, handelt verweerder in strijd met zijn verplichtingen als advocaat. Daar komt bij dat verweerder in het verleden al geschorst is geweest, onder meer voor het niet naleven van diezelfde verplichtingen. Omdat verweerder ernstig nalatig blijft bij het nakomen van zijn verplichtingen en gebleken is dat het handelen van verweerder na zijn schorsing kennelijk niet is verbeterd, acht de raad de zware maatregel van schrapping van het tableau thans passend en geboden.

6.2 Nu de schrapping niet direct onherroepelijk wordt, terwijl het naar het oordeel van de raad met het oog op het belang van (potentiële) cliënten noodzakelijk is dat verweerder met onmiddellijke ingang de praktijk staakt, zal de raad ook – zoals reeds overwogen – het verzoek om schorsing ex art 60b Advocatenwet toewijzen.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- schorst verweerder ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk;

- bepaalt bij wijze van voorziening dat de deken of een door de deken aan te wijzen gemachtigde de bevoegdheid heeft zich, zo nodig met behulp van de sterke arm, toegang te verschaffen tot de ruimte(s) waarin de praktijk van verweerder wordt gevoerd en tot de daarbij behorende voorzieningen, opdat de deken of een door de deken aan te wijzen gemachtigde in het belang van de cliënten van verweerder al die maatregelen kan nemen, waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn en de dossiers in overleg met de cliënten van verweerder onder kan brengen bij andere advocaten of rechtsbijstandsverleners en alle overige voorzieningen kan treffen die de deken nodig acht met het oog op de behartiging van de belangen van die cliënten;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E. Gelok, G. Kaaij, J.M. van de Laar, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2017.

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 17 oktober 2017 verzonden.