Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-10-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:184

Zaaknummer

17-360/DB/LI

Inhoudsindicatie

Niet gebleken van excessief declareren, noch van benedenmaats presteren. Niet adequaat gereageerd op verzoek tot afgifte van interne klachtenregeling en het dossier. Verzuimd om de gang van zaken rondom de opheffing van het executoriaal beslag af te stemmen met klaagster en behoorlijk schriftelijk aan haar te bevestigen. Deels ongegrond, deels gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  23 oktober 2017

in de zaak 17-360/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

                                   verweerder

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 20 april 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder. Klaagsters gemachtigde heeft de klacht bij brief d.d. 5 september 2016 aangevuld.

1.2      Bij brief aan de raad van 11 mei 2017 met kenmerk nr. K16-119, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 september 2017 in aanwezigheid van zijn klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 11 mei 2017 en de daaraan gehechte stukken.

 

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     In april 2009 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek de behandeling van de zaak over te nemen van mrs. M en K. Klaagster heeft aan verweerder overhandigd een vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 25 maart 2009, met als eisende partij mevrouw C, zijnde de voormalig echtgenote van klaagsters zoon de heer L, en als gedaagde partij B. B.V., zijnde een van de vennootschappen van klaagster. Klaagster heeft verweerder verzocht om hoger beroep aan te tekenen tegen het vonnis.

2.2     Vervolgens heeft verweerder klaagster en B. B.V., alsook de heer L en wijlen de heer B, bijgestaan in diverse procedures in het geschil met mevrouw C. Bij brief d.d. 19 mei 2009 heeft verweerder zijn uurtarief aan klaagster bevestigd. Bij e-mailbericht d.d. 19 mei 2009 heeft verweerder de algemene voorwaarden aan klaagster verzonden.

2.3     Het door klaagster tegen het vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 25 maart 2009 ingestelde appel is op 19 oktober 2010 door het Hof afgewezen.

2.2     Bij vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 22 juni 2011 is de heer L veroordeeld om aan klaagster te voldoen een bedrag van € 97.381,23 in hoofdsom. Op 7 oktober 2011 heeft verweerder namens klaagster ten laste van de heer L executoriaal derdenbeslag onder de notaris doen leggen. Bij brief d.d. 12 juni 2012 heeft verweerder de notaris bericht dat het beslag per direct als opgeheven kan worden beschouwd.

2.3     Bij e-mailbericht d.d. 15 januari 2016 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen een tweetal door verweerder verzonden declaraties. Vervolgens heeft verweerder de behandeling van de zaak neergelegd.

2.4     Klaagster heeft verweerder vervolgens meerdere malen schriftelijk om verduidelijking van de door hem in rekening gebrachte kosten gevraagd.

2.5     Op 20 april 2016 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken. Klaagster heeft verweerder bij e-mailbericht d.d. 26 april 2016 verzocht om afgifte van de klachtenregeling van zijn kantoor. Bij e-mailbericht d.d. 6 mei 2016 heeft verweerder toegezegd dat hij de volgende week zou reageren. Verweerder heeft klaagsters verzoek tot toezending van de interne klachtenregeling niet gehonoreerd.

   

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.            de kwaliteit van zijn dienstverlening te wensen overliet;

2.            zijn facturen niet in overeenstemming zijn met de kwaliteit van zijn dienstverlening;

3.            hij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over relevante kwesties met betrekking tot de zaak en niet op verzoeken om informatie heeft gereageerd;

4.            hij klaagster niet om instemming heeft gevraagd voorafgaand aan opheffing van een beslag.

 

             

4          VERWEER

4.1      Verweerder erkent dat hij klaagsters nieuwe advocaat eerder had dienen te informeren en adequater had moeten reageren op het verzoek tot afgifte van het dossier.  

                          4.2     Alle proceshandelingen en daaruit voortvloeiende stukken zijn vooraf met klaagster besproken. Verweerder heeft gedurende de behandeling van de zaak regelmatig contact gehad met klaagster, heeft ook uitvoerige besprekingen op zijn kantoor gevoerd met klaagster en zij heeft altijd aangegeven tevreden te zijn. Verweerder heeft meerdere pogingen gedaan om een minnelijke regeling tot stand te brengen maar de standpunten van klaagster en haar wederpartij bleken te ver uit elkaar te liggen.

4.3     Bij brief d.d. 19 mei 2009 heeft verweerder het uurtarief vastgelegd. In deze brief heeft verweerder klaagster voorts verzocht om in te stemmen met de algemene voorwaarden die per e-mail aan haar werden toegezonden.

4.4     Alle facturen waren voorzien van een urenspecificatie. De facturen werden zonder protest en stipt betaald. Klaagster heeft nooit aangegeven het niet eens te zijn met de omvang van de declaraties of de daarbij gevoegde specificaties. Verweerder heeft reeds eerder met klaagster besproken dat ten onrechte in rekening gebrachte deurwaarderskosten zouden worden verrekend met de nog openstaande facturen. De door verweerder in rekening gebrachte kosten zijn niet disproportioneel. Verweerder heeft ook nimmer toezeggingen gedaan over een te bereiken resultaat.  

4.5     Toen bleek dat de heer L vanwege het gelegde executoriale beslag, de kinderalimentatie die hij moest voldoen aan mevrouw C niet meer kon voldoen heeft de heer L, na consultatie van klaagster, verweerder verzocht om het beslag op te heffen. Verweerder vertrouwde op de mededelingen van de heer L.

4.6     Ter zitting van de raad heeft verweerder opgemerkt dat hij het feit dat hij de notaris had verzocht om het beslag op te heffen enkel aan de heer L heeft bevestigd en niet aan klaagster. Verweerder heeft ter zitting van de raad erkend dat hij de opheffing van het beslag tevens schriftelijk had moeten bevestigen aan klaagster.

4.7     Ter zitting van de raad heeft verweerder erkend dat hij adequater had moeten reageren op het verzoek tot het verstrekken van de kantoorklachtenregeling.

 

5          BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

 

5.2     Klachtonderdelen 1 en 2

          Voor zover klaagster klaagt over de hoogte van declaraties overweegt de raad dat zij niet bevoegd is om declaratiegeschillen te beslechten en dat zij slechts waakt tegen excessief declareren. Dat daarvan sprake is heeft klaagster echter niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft de klachten van klaagster dat de kwaliteit van verweerders dienstverlening te wensen heeft overgelaten en dat de declaraties niet in overeenstemming waren met de kwaliteit van zijn dienstverlening gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft in dat verband onder meer naar voren gebracht dat hij gedurende de behandeling van de zaak veelvuldig contact heeft gehad met klaagster, dat zij nimmer heeft aangegeven niet tevreden te zijn en dat zijn declaraties, die waren voorzien van urenspecificaties, steeds zonder protest door klaagster zijn voldaan. Verweerder heeft naar voren gebracht dat er pas in het jaar 2016 een kentering kwam in het contact met klaagster.

 

5.3     Naar het oordeel van de raad kan in het licht van het gemotiveerde verweer van verweerder zonder nadere toelichting van klaagster, die niet is gegeven, niet worden vastgesteld dat de kwaliteit van verweerders dienstverlening ondermaats is geweest. De raad is van oordeel dat klaagster haar klacht op dit punt volstrekt onvoldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd.

 

5.4     Op grond van het voorgaande zal de raad de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond verklaren.

 

5.5     Klachtonderdelen 3 en 4

          Verweerder heeft erkend dat hij niet adequaat heeft gereageerd op klaagsters verzoek tot het verstrekken van de interne klachtenregeling en op het verzoek tot afgifte van het dossier. Verweerder heeft voorts erkend dat hij heeft verzuimd om de gang van zaken rondom de opheffing van het executoriaal beslag af te stemmen met klaagster en behoorlijk schriftelijk aan haar te bevestigen. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klachtonderdelen 3 en 4 zijn derhalve gegrond.

 

6          MAATREGEL

                          6.1     Verweerder heeft niet adequaat gereageerd op klaagsters verzoek tot het verstrekken van de interne klachtenregeling. Voorts heeft verweerder niet adequaat gereageerd op het verzoek tot afgifte van het dossier. Bovendien heeft verweerder verzuimd om de gang van zaken rondom de opheffing van het executoriaal beslag af te stemmen met klaagster en behoorlijk schriftelijk aan haar te bevestigen. Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad acht in dezen de maatregel van waarschuwing passend.

 

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht ten dele gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,-- aan reiskosten.

 

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,-- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond;

-        verklaart de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond;

-        legt ter zake de gegrond bevonden onderdelen van de klacht aan verweerder op de maatregel van waarschuwing;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,-- aan klaagster;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50,-- aan klaagster;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,-- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. J.B. de Meester, R. van den Dungen , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 oktober 2017.

 

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 oktober 2017

 

verzonden aan:

-            klaagsters gemachtigde

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

             Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klaagster

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

             Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

             Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

             Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

             a.         Per post

             Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

             Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

             b.         Bezorging

             De griffie is gevestigd aan het adres:

             Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

             Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

             c.         Per fax

             Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

             Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             d.         Per e-mail

 

             Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

 

             Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

             Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl