Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:169

Zaaknummer

16-576

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Het Wrakingsverzoek van klager wordt buiten behandeling gelaten wegens misbruik van recht. Klacht gegrond voor zover verweerder niet op de interne klacht van klager heeft gereageerd, ook niet na een rappel daartoe. Verweerder heeft op dit punt gehandeld in strijd met de Voda. De overige 16 klachtonderdelen zijn ongegrond. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 22 mei 2017

in de zaak 16-576

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 december 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 juni 2016 met kenmerk 15-0341, door de raad ontvangen op 17 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht zou behandeld worden ter zitting van 3 oktober 2016. Hieraan voorafgaand heeft klager de raad – de volledige samenstelling – gewraakt. Het wrakingsverzoek, bij de raad bekend onder zaaknummer 16-900, is op 19 oktober 2016 behandeld door een wrakingskamer, hierna: ‘wrakingskamer I’. Tijdens de behandeling op 19 oktober 2016 heeft klager ook wrakingskamer I gewraakt. Door de raad is daarna een tweede wrakingskamer ingesteld, hierna: ‘wrakingskamer II’. Voorafgaand aan de geplande mondelinge behandeling van de tweede wraking (met zaaknummer 16-963a) op 14 november 2016 heeft klager ook wrakingskamer II gewraakt. Deze laatste wraking is bij de raad bekend onder zaaknummer 16-963b.

1.4    Bij beslissing van 14 november 2016 (16-963b) van wrakingskamer II is laatstgenoemde wraking niet in behandeling genomen. Bij beslissing van 28 november 2016 (16-963a) heeft wrakingskamer II het verzoek tot wraking van wrakingskamer I afgewezen. Bij beslissing van 19 december 2016 (16-900) heeft wrakingskamer I het eerste wrakingsverzoek van klager afgewezen en bepaald dat sprake is van misbruik van recht en dat daarom een volgend verzoek tot wraking in klachtzaak 16-576 niet in behandeling zal worden genomen.

1.5    De klacht zou vervolgens behandeld worden ter zitting van 30 januari 2017. Op vrijdag 27 januari 2017 heeft de raad per e-mail van 14:23 uur opnieuw een wrakingsverzoek van klager ontvangen. Per e-mail van 28 januari 2017 om 10:13 uur heeft klager gemeld verhinderd te zijn vanaf 29 januari 2017 tot 1 juni 2017.

1.6    Namens de raad is (voorafgaand aan de zitting) op maandag 30 januari 2017 per e-mail van 11:13 uur aan klager bericht dat het wrakingsverzoek ter zitting zou worden besproken, waarbij ofwel beslist zou kunnen worden het wrakingsverzoek ter beslissing in handen te stellen van de wrakingskamer, ofwel het wrakingsverzoek buiten behandeling te laten. Daarbij is aan klager meegedeeld dat in het laatstbedoelde geval de behandeling van de klachtzaak vervolgens doorgang zou vinden op het daartoe voorziene moment op 30 januari 2017. Klager heeft op dit bericht niet gereageerd.

1.7    De zitting van 30 januari 2017 heeft buiten aanwezigheid van klager en verweerder plaatsgevonden. Klager is niet verschenen. Verweerder is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Na het uitroepen van de zaak heeft de raad de zitting geschorst voor overleg in de raadkamer over het wrakingsverzoek van klager. De raad vermeldt hierna de door haar genomen beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering.

 

Wrakingsverzoek klager

1.8    Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.

1.9    Klager heeft blijkens zijn e-mail van 27 januari 2017 - kort gezegd - de navolgende gronden voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd:

-    de raad geeft geen antwoord op de door klager gestelde vragen;

-    de raad stuurt te laat correspondentie door waardoor klager niet voor de termijn kan reageren met contrastukken;

-    de raad heeft verzuimd een geluidsopname af te luisteren;

-    de gehele raad van discipline is vooringenomen.

1.10    Op grond van artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering laat de raad het wrakingsverzoek van klager buiten behandeling. In de wrakingsbeslissing van 19 december 2016 (16-900) is geoordeeld dat klager de bevoegdheid om te wraken ernstig heeft misbruikt en dat het klager om die reden niet meer is toegestaan om andermaal te wraken. Nu klager voorafgaand aan de zitting van 30 januari 2017 toch weer een (vierde) wrakingsverzoek heeft ingediend, dient de wraking buiten behandeling gelaten te worden.

1.11    Klager en verweerder zijn over het besluit om het wrakingsverzoek van klager buiten behandeling te laten, bericht bij brief van 31 januari 2017.

1.12    De raad komt thans toe aan de inhoudelijke behandeling van de klacht van klager. De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    het e-mailbericht van klager met bijlage van 25 augustus 2016 om 12:15 uur;

-    de aanvullende stukken van verweerder van 14 september 2016 (ontvangen op 15 september 2016);

-    de aanvullende stukken van klager bij e-mailberichten van 15 januari 2017 om 19:14 uur en 19:15;

-    de aanvullende stukken van verweerder bij e-mailbericht van 23 januari 2017 om 12:28 uur;

-    de e-mailberichten van klager van 25 januari 2017 om 12:38, 22:32, 22:35, 23:05 uur en van 26 januari 2017 om 10:20 uur.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft zich in of rond 2013 tot verweerder gewend met het verzoek om juridische bijstand in een drietal zaken. Het betrof twee zaken tegen zijn voormalig franchisegever(s), waaronder een hogerberoepsprocedure, en een aansprakelijkheidskwestie tegen de voormalig advocaat van klager, mr. S.

2.2    Volgens klager heeft hij schade geleden doordat één of meer franchisegevers zijn modehandel kapot hebben gemaakt, onder meer door het ten onrechte afnemen van een domeinnaam. Klager stelt hierdoor grote schade te hebben geleden waardoor hij al jaren op het randje van een faillissement verkeert. Volgens klager heeft zijn voormalig advocaat, mr. S., bij de behandeling van de eerste zaak tegen de franchisegever(s), een door de franchisegever(s) aangespannen schadestaatprocedure, fouten gemaakt waardoor klager eveneens schade stelt te hebben geleden.

2.3    De rechtsbijstandsverzekeraar van klager heeft onder meer na overleg met verweerder over de te verwachten scenario’s, een budget van maximaal € 40.000,- voor juridische bijstand beschikbaar gesteld voor de aansprakelijkheidszaak tegen mr. S. Verweerder heeft de kosten voor deze bodemprocedure geschat op ongeveer € 20.000,- exclusief BTW en overige bijkomende kosten. De kosten van de door verweerder op te starten IE zaak tegen de franchisegever(s), waarin klager stelt recht te hebben op de afgenomen domeinnaam, heeft verweerder bij aanvang van zijn werkzaamheden geschat op € 15.000,- exclusief bijkomende kosten.

2.4    Tijdens de behandeling van de zaken heeft verweerder klager meermalen verzocht om voorschotbetalingen. Klager heeft deze voldaan.

2.5    Op enig moment heeft verweerder aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in de samenwerking met klager. Op 29 juni 2015 heeft verweerder aan de partner van klager per e-mail het volgende bericht:

“Uit de warrige mails van uw man en uw onderstaande mail begrijp ik dat hij niet aanspreekbaar is. Dat is jammer want zolang hij mijn factuur betwist en mijn vertrouwen geschaad blijft, kan ik oprecht zijn belangen niet behartigen.

Om de druk wat van de ketel te halen, zal ik mij nog niet van de zaak-S[…] onttrekken. Ik wijs er echter nadrukkelijk op dat mijn werkzaamheden gestaakt blijven totdat mijn vertrouwen in uw man is hersteld.

Hou er rekening mee dat ik twee dagen nodig heb om de comparitie verder voor te bereiden. Dat betekent dat het vertrouwen uiterlijk deze week moet zijn hersteld, zodat ik maandagochtend 6 juli verder kan werken. Is het vertrouwen maandagochtend 6 juli niet hersteld, dan zal ik mijn onttrekking helaas bekend moeten maken.” [afkorting-raad]

2.6    Verweerder heeft de comparitie van partijen in de zaak tegen mr. S. op 8 juli 2015 bijgewoond. Op 20 juli 2015 heeft verweerder het proces-verbaal van die zitting aan klager toegezonden. Partijen, waaronder klager, werden in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen na afgifte van het proces-verbaal eventuele opmerkingen kenbaar te maken aan de rechtbank. Verweerder heeft het volgende aan klager bericht:

“Bijgaand treft u het PV cpp aan. Teneinde deze zaak inhoudelijk te kunnen voortzetten verzoek ik u om z.s.m. – het liefst vandaag nog – een voorschot van 1000,- over te maken.”

2.7    Klager heeft het gevraagde voorschot niet betaald.

2.8    Verweerder heeft klager op 19 augustus 2015 per e-mail het volgende gemeld:

“Ik wil met uw zaken definitief stoppen, omdat u het gevraagde voorschot niet betaalt. Ik neem aan dat u onmiddellijk een andere advocaat zoekt, die voor de rechtbank in mijn plaats wil treden, zodat ik me kan onttrekken.

Ik verricht voor u geen werkzaamheden meer. […] Desgewenst ben ik u behulpzaam bij het zoeken van een andere advocaat.”

2.9    Op 2 september 2015 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de IE-zaak. Verweerder heeft het vonnis diezelfde dag per e-mail aan klager verstuurd en gewezen op de hogerberoepstermijn. Verweerder heeft herhaald dat hij inhoudelijk geen werkzaamheden meer voor klager zou verrichten, dat hij louter voor de formaliteit zou aanblijven als procesadvocaat in de procedure tegen mr. S. totdat eindvonnis zou worden gewezen en dat hij klager desgewenst behulpzaam kon zijn bij het zoeken naar een opvolgend advocaat.

2.10    Op 9 september 2015 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de zaak tegen mr. S. Op 10 september 2015 heeft verweerder klager per brief gewezen op de hogerberoepstermijn en dat klager zich voor het instellen van een eventueel hoger beroep moest wenden tot een andere advocaat.

2.11    Op enig moment heeft klager de deken aangeschreven met betrekking tot de onttrekking door verweerder. Bij e-mailbericht van 29 september 2015 heeft de deken aan klager en verweerder het volgende bericht:

“In onderstaande mail lees ik over de benarde situatie van [klager] en de termijnen voor het hoger beroep die dreigen te verlopen.

[Verweerder] weet ongetwijfeld dat hij zich niet aan een zaak kan onttrekken wanneer daardoor de belangen van de client in het gedrang komen.

Van [verweerder] heb ik nog geen antwoord op de mail van [klager] gezien, maar ik vraag zijn dringende aandacht voor de problematiek, die ofwel tussen u beiden moet worden opgelost, ofwel dient er een tijdige en soepele overgang naar een andere advocaat te worden gefaciliteerd.” [afkortingen-raad]

2.12    Op 29 september en 6 oktober 2015 heeft verweerder aan de deken bericht dat klager een voormalig cliënt van hem is, dat er geen sprake is van onttrekking in (lopende) procedures, dat verweerder klager heeft aangeboden behulpzaam te zijn bij het zoeken naar een andere advocaat maar dat klager zich op verweerder blijft fixeren en dat verweerder niet meer voor klager wenst op te treden.

2.13    Bij brief van 18 november 2015 (verstuurd per e-mail op 20 november 2015) heeft klager een klacht ingediend bij verweerder. Verweerder heeft hierop niet gereageerd, ook niet na het rappel van klager op 26 november 2016.

2.14    Klager heeft – zonder bijstand door verweerder – tijdig hoger beroep ingesteld in de IE zaak.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    op verwarrende wijze te factureren;

b)    aan klager niet het comparitieverslag te verstrekken;

c)    geen hoger beroep in te stellen waardoor klager onder meer zijn schade niet meer kan vorderen;

d)    de zaak op diverse punten inhoudelijk niet juist te hebben behandeld (verkeerde insteek, niet alle schade gevorderd);

e)    de vonnissen niet uit te leggen aan klager;

f)     klager er niet van op de hoogte te stellen als een zaak wordt uitgesteld;

g)    aan klager telefonisch te melden dat hij de zaak gewonnen heeft terwijl later blijkt dat dit niet het geval is;

h)    de wederpartij niet aan te spreken op betaling van het volledige bedrag waartoe zij veroordeeld is;

i)     het gehele toegewezen bedrag onder zich te willen houden ondanks de gemaakte afspraken;

j)     onprettig te reageren in de discussie over de facturen en deze werkzaamheden in rekening te brengen;

k)    herhaaldelijk te dreigen pas bepaalde werkzaamheden te verrichten na betaling van een voorschot;

l)     klager vooraf onjuist te informeren over de te verwachten kosten van de behandeling van de zaak;

m)   te verzuimen een gehele akte te beantwoorden;

n)    extreem buitensporig te declareren;

o)    niet te reageren op de ingezonden klacht over zijn werkwijze;

p)    niet te helpen met zoeken naar een andere advocaat;

q)    niet meer met klager te communiceren.

3.2    Ter onderbouwing van de 17 klachtonderdelen heeft klager onder meer het volgende aangevoerd. Verweerder heeft de fouten van de voormalige advocaat van klager in de zaak tegen de franchisegever(s) niet hersteld. Daarnaast heeft verweerder een verkeerde juridische insteek gekozen ten gevolge waarvan klager schade heeft geleden. Verweerder heeft niet (juist) gecommuniceerd met verweerder. Verweerder heeft klager herhaaldelijk niet op de hoogte gesteld van belangrijke zaken en vonnissen. Ook de communicatie met verweerder over de facturen en de latere klacht, heeft klager als zeer onprettig ervaren.

3.3    Verweerder heeft getracht op oneigenlijke gronden betaald te krijgen voor zijn werkzaamheden. Verweerder heeft via de rechtsbijstandsverzekeraar van klager betaald gekregen voor wat betreft de aansprakelijkstelling van mr. S. Daarnaast heeft verweerder ook aan klager gefactureerd. Ondanks gemaakte afspraken heeft verweerder steeds meer bij klager in rekening gebracht terwijl verweerder wist in welke benaderde financiële positie klager zat. Verweerder heeft geregeld gedreigd met het neerleggen van zijn werkzaamheden als klager niet zou betalen. Verweerder heeft voorts geweigerd hoger beroep in te stellen. Klager heeft verweerder hier herhaaldelijk op aan gesproken, doch zonder resultaat. Het niet instellen van hoger beroep heeft bij klager tot schade geleid.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

4.2    Volgens verweerder moet de klacht worden gezien in het licht van de onttrekking door verweerder, waarmee klager zich niet heeft kunnen verenigen. De klacht is ingegeven door rancune. Van onttrekking in lopende procedures is geen sprake (geweest). Sinds 19 augustus 2015 wist klager dat verweerder geen werkzaamheden meer voor klager zou verrichten. Verweerder heeft meermalen aangeboden een andere advocaat voor klager te zoeken maar klager bleef zich op verweerder fixeren. Klager had een andere advocaat het hoger beroep moeten laten instellen.

4.3    Na de onttrekking door verweerder heeft klager verweerder diverse malen lastig gevallen. Verweerder wenst niet meer met klager geconfronteerd te worden.

 

5    BEOORDELING

5.1    Voorop wordt gesteld dat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico –  waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD: 6747/ of HVD: 160101)

5.3    De raad constateert dat het een klacht tegen de eigen advocaat betreft.

5.4    De klacht van klager behelst 17 klachtonderdelen. De raad verdeelt de klachtonderdelen onder in een viertal subcategorieën, te weten:

I.     Financiën: klachtonderdelen a, i, j, k, l, n

II.    Kwaliteit dienstverlening: klachtonderdelen b, c, d, h, m

III.   Communicatie/informatie: klachtonderdelen e, f, g, o, q

IV.   Zorg voor de cliënt: klachtonderdeel p

5.5    De klacht zal hierna aan de hand van voornoemde norm per subcategorie worden beoordeeld.

Ad I Financiën: klachtonderdelen a, i, j, k, l, n

5.6    Volgens klager heeft verweerder op verwarrende wijze gefactureerd (klachtonderdeel a). Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager diverse facturen van verweerder overgelegd doch nagelaten toe te lichten waaruit de verwarrende wijze van facturen blijkt. Het is de raad dan ook niet duidelijk geworden welk verwijt klager verweerder nu precies maakt. Het enkele verwijzen naar facturen is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel faalt.

5.7    Datzelfde geldt voor klachtonderdeel i. Klager stelt dat verweerder in strijd met de gemaakte afspraken ‘het door de rechter toegewezen bedrag’ onder zich heeft gehouden. Klager heeft echter onvoldoende gesteld en onderbouwd wat de afspraken met verweerder waren, waaruit die blijken en in welke zin verweerder deze afspraken heeft geschonden. Uit het door verweerder verstuurde e-mailbericht van 24 juni 2015 leidt de raad af dat verweerder een bedrag van € 35.588,19 heeft ontvangen, welke bedragen hij daarop heeft ingehouden (€ 5.000.- voorschot zaak mr. S, en € 531,23 plus € 718,57 aan facturen) en welk bedrag aan klager zou worden uitbetaald (€ 29.338,39). Uit niets is gebleken dat klager het met deze wijze van (uit)betalen destijds niet eens was. Aldus is niet aannemelijk gemaakt dat verweerder ten onrechte het door de rechter toegewezen bedrag volledig onder zich heeft gehouden.

5.8    In klachtonderdeel j beklaagt klager zich over de onprettige toon van de e-mail van verweerder van 27 juni 2015 (bijlage 2 bij de klacht) waarin hij reageert op vragen van klager over de hoogte van een factuur en waarin verweerder aangeeft dat het volgens klager nooit genoeg is, dat klager “werkelijk ont-zet-tend veel tijd” vreet en enorm hoge eisen stelt. De raad constateert dat op dat moment kennelijk reeds sprake was van een (beginnend) beschadigd vertrouwen aan de zijde van verweerder. Uit de e-mail van verweerder blijkt voorts dat hij telefonisch overleg met klager wenste om na betaling zijn werkzaamheden voort te kunnen zetten. Dat klager de toon van de e-mail van klager als onprettig heeft ervaren kan de raad begrijpen, doch dit is in het licht van de gegeven omstandigheden onvoldoende om te kunnen oordelen dat verweerder hiermee de grenzen van het tuchtrechtelijke betamelijke heeft overschreden.

5.9    Wat klachtonderdeel k betreft, geldt dat het een advocaat is toegestaan om een voorschot te verlangen alvorens hij werkzaamheden ten behoeve van die cliënt verricht. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder meermalen om voorschotten heeft gevraagd en dat deze over het algemeen steeds door klager zijn voldaan, soms buiten de betalingstermijn en met leningen door familie in verband met de financiële problemen van klager. Juist vanwege die beperkte financiële draagkracht van klager, acht de raad het niet onbegrijpelijk dat verweerder eerst betaling van een voorschot heeft verlangd voordat hij verdere werkzaamheden voor klager wilde verrichten. Van een advocaat kan immers niet worden verlangd dat hij zijn werkzaamheden kosteloos, of met een groot risico op niet-betaling, verricht. Van andersluidende betalingsafspraken tussen klager en verweerder waarbij voorschotbetalingen niet (meer) aan de orde waren, zoals het doorwerken voor een vast bedrag totdat een (bepaald) resultaat zou zijn bereikt zoals klager stelt, is de raad niets gebleken.

5.10    Datzelfde geldt voor het gestelde ‘herhaaldelijk dreigen’ met onttrekking door verweerder. De raad constateert dat vlak voor de comparitie van partijen in de zaak tegen mr. S., gepland op 8 juli 2015, een vertrouwensbreuk was ontstaan van verweerder jegens klager en dat verweerder toen heeft gemeld zich te zullen onttrekken bij een niet tijdig herstel van dit vertrouwen. De ‘dreiging’ zich te zullen onttrekken heeft met het al dan niet betalen van een voorschot niets van doen gehad maar werd ingegeven door een vertrouwensbreuk. In dat kader merkt de raad op dat het een advocaat vrijstaat om zich op een dergelijke grond te onttrekken, mits dit zorgvuldig gebeurt. Uiteindelijk heeft verweerder de comparitie bijgewoond, zo blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie, en is van een ontijdige onttrekking geen sprake geweest. In zoverre heeft klager geen belang bij dit klachtonderdeel.

5.11    De raad begrijpt dat klager in dit klachtonderdeel ook heeft bedoeld te klagen over het te laat doorsturen van voornoemd proces-verbaal door verweerder waardoor het voor klager niet meer mogelijk was om op de inhoud daarvan te reageren. De raad constateert dat de rechtbank het proces-verbaal buiten aanwezigheid van partijen en na de zitting heeft opgemaakt en dat aan partijen twee weken de tijd werd gegeven om na de afgifte daarvan op eventuele ‘wezenlijke onjuistheden of onvolledigheden’ te wijzen. Door klager is niet gesteld dat sprake was van wezenlijke onjuistheden of onvolledigheden. Door klager is überhaupt niet toegelicht dat en welke opmerkingen hij op het proces-verbaal had. Of sprake is geweest van een termijnoverschrijding, kan de raad niet vaststellen. Het is de raad niet helder wanneer het proces-verbaal is afgegeven (de begeleidende brief bij het proces-verbaal ontbreekt) en wanneer de gestelde termijn is gaan lopen en is geëindigd. De raad heeft derhalve niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een verwijtbare termijnoverschrijding door verweerder en dat het wel reageren binnen de termijn tot een andere uitspraak zou hebben geleid.

5.12    De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder klager vooraf onjuist heeft geïnformeerd over de te verwachten kosten van de behandeling van de zaak (klachtonderdeel l). Uit niets is gebleken dat verweerder bij aanvang van zijn werkzaamheden wist, of had moeten weten, dat de door hem aan klager en diens rechtsbijstandsverzekeraar genoemde schatting onjuist zou zijn. Dat is door klager als zodanig ook niet gesteld. 

5.13    Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van extreem buitensporig declareren door verweerder (klachtonderdeel n). Klager noemt diverse bedragen maar heeft nagelaten zijn stellingen concreet toe te lichten. Het enkele overleggen van facturen is onvoldoende. Het is de raad thans niet helder waaruit de gestelde buitensporigheid zou moeten blijken. De suggestie van verweerder om klager zelf een usb-stick te laten aanschaffen, maakt dat niet anders. Het is niet ongebruikelijk dat een advocaat een cliënt de keuze geeft om, om kosten te besparen, zelf iets aan te schaffen zoals bijvoorbeeld een usb-stick.

5.14    De klachtonderdelen a, i, j, k, l, n falen.

Ad II Kwaliteit dienstverlening: klachtonderdelen b, c, d, h, m

5.15    Klager stelt het proces-verbaal van de comparitie van partijen in de IE-zaak tegen de franchisegever(s) nimmer van verweerder te hebben ontvangen (klachtonderdeel b). De raad constateert dat klager op 6 oktober 2015, derhalve na de onttrekking door verweerder en het eindvonnis in de IE-zaak, aan verweerder heeft gemeld nog steeds het comparitieverslag niet te hebben (zie bijlage 11 bij de klacht). Echter, elke verdere toelichting door klager ontbreekt waardoor de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt.

5.16    In klachtonderdeel c beklaagt klager zich over niet het instellen van hoger beroep door verweerder in de aansprakelijkheidsprocedure tegen mr. S. waardoor klager de gestelde schade niet meer kan vorderen. Verweerder heeft zich per 19 augustus 2015 onttrokken als advocaat en daarmee was verweerder aldus niet meer gehouden om hoger beroep in te stellen namens klager. Verweerder heeft klager tijdig en diverse malen gewezen op de hogerberoepstermijn en op de omstandigheid dat verweerder – gezien zijn onttrekking – geen hoger beroep zou gaan instellen en dat klager zich tot een andere advocaat moest wenden. Verweerder heeft zelfs aangeboden klager behulpzaam te zijn bij het zoeken naar een opvolger. Van enig laakbaar handelen door verweerder op dit punt kan niet worden gesproken.

5.17    De raad heeft niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een inhoudelijk onjuiste behandeling van de IE-zaak door verweerder (klachtonderdeel d). Klager stelt weliswaar dat uit de door hem op 15 januari 2017 toegezonden aanvullende (hogerberoeps)stukken blijkt dat verweerder de nodige steken heeft laten vallen, waaronder het niet instellen van een incident, maar heeft niet toegelicht waaruit dit concreet (met een verwijzing naar specifieke passages) zou blijken en waarom de gekozen insteek onjuist was. Indien en voor zover klager bedoeld heeft ook te klagen over de gekozen strategie in overige zaken, dan geldt dat ook daartoe onvoldoende is gesteld.

5.18    Ook klachtonderdeel h faalt. Het is de raad onvoldoende helder op welke betaling klager precies doelt en waaruit zou moeten blijken dat verweerder de wederpartij hierop had moeten aanspreken en dat verweerder dit ten onrechte heeft nagelaten.

5.19    Dat verweerder heeft verzuimd een gehele akte van de wederpartij te beantwoorden, zoals klager stelt (klachtonderdeel m), is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het is niet duidelijk welke akte wordt bedoeld; klager heeft volstaan met de kale stelling dat ‘een akte’ door verweerder over het hoofd is gezien. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt.

5.20    De raad oordeelt de klachtonderdelen b, c, d, h, m ongegrond.

Ad III: Communicatie/informatie: klachtonderdelen e, f, g, o, q

5.21    Volgens klager heeft verweerder de vonnissen niet aan klager uitgelegd (klachtonderdeel e). Uit de klachtbrief leidt de raad af dat klager doelt op de vonnissen in de IE-zaak en de zaak tegen mr. S. Indien en voor zover klager meerdere en/of andere vonnissen voor ogen heeft gehad, dan geldt dat de raad deze vonnissen bij de beoordeling van dit klachtonderdeel buiten beschouwing laat op de grond dat hiertoe onvoldoende is gesteld.

5.22    Klager stelt niet te hebben geweten dat het vonnis in de IE-zaak gewezen was. Deze stelling blijkt feitelijk onjuist. Verweerder heeft klager per e-mailbericht van 19 augustus 2015 (bijlage 8 bij de klacht) medegedeeld dat het vonnis in de IE-zaak gewezen zou worden op 2 september 2015. Verweerder heeft het vonnis in de IE-zaak op 2 september 2015 aan klager toegezonden, getuige ook de e-mail van klager van diezelfde dag aan verweerder waarin hij refereert aan (de ontvangst van) dat vonnis. Klager wist dus wanneer het vonnis gewezen zou worden en is ook meteen van het vonnis in kennis gesteld. Klager heeft nagelaten toe te lichten dat en waarom verweerder geen of een gebrekkige toelichting op het vonnis heeft gegeven. Klager heeft daarover in zijn reactie op de ontvangst van het vonnis richting verweerder overigens ook niet geklaagd. Dat verweerder op dit punt nalatig is geweest, kan de raad derhalve niet vaststellen.

5.23    Dat het vonnis in de zaak tegen mr. S. per post aan klager is toegezonden, is niet ongebruikelijk. Vaststaat dat klager het vonnis heeft ontvangen. Dat de strekking van dit vonnis niet aan klager is uitgelegd, is de raad niet gebleken. Uit niets blijkt dat klager zich hierover na de ontvangst van het vonnis bij verweerder heeft beklaagd of om een (nadere) toelichting heeft gevraagd en dat verweerder dit vervolgens heeft nagelaten. De raad gaat er derhalve vanuit dat de strekking van het vonnis klager voldoende helder is geweest.

5.24    Klachtonderdeel f is onvoldoende onderbouwd. Dat verweerder menigmaal heeft nagelaten aan klager te berichten dat een zaak was uitgesteld, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Onduidelijk is welke zaak of zaken het betreft en om welke termijnen het gaat. Ook is de raad uit niets gebleken dat klager zelf bij de rechtbank heeft moeten informeren, zoals hij heeft gesteld. 

5.25    In klachtonderdeel g refereert klager aan ‘het vonnis’ in de zaak tegen de franchisegever(s). Naar de raad begrijpt doelt klager daarmee op het arrest van 9 juni 2015. Dat de eerste telefonische mededeling van verweerder aan klager, na ontvangst van het arrest, inhield dat klager de zaak gewonnen heeft, acht de raad terecht en begrijpelijk. Immers, het gerechtshof stelde klager in het gelijk (zo heeft het hof onder meer geoordeeld dat sprake was van dwaling door klager, van vernietiging van de franchiseovereenkomsten, van onrechtmatig handelen door de franchisegever(s) en werden de franchisegever(s) veroordeeld tot vergoeding van de geleden schade door klager). Dat het door het gerechtshof toegewezen schadebedrag lager was dan klager kennelijk voor ogen had (1 miljoen euro), doet aan de eerdere – terechte – mededeling door verweerder niet af.

5.26    Klager heeft zich voorts beklaagd over het niet reageren door verweerder op de door klager op 20 november 2015 ingezonden interne klacht over de werkwijze van verweerder (klachtonderdeel o). Op grond van artikel 6.28 van de Verordening op de Advocatuur (hierna: ‘Voda’) dient elke advocaat over een kantoorklachtenregeling te beschikken en conform die regeling te handelen. Volgens deze regeling dient de (advocaat) klachtenfunctionaris binnen een maand na ontvangst van de klacht inhoudelijk op de klacht te reageren (artikel 6.28 lid 2 onder c en d Voda). Verweerder voert een eenmanskantoor en daarmee had verweerder – ook als klachtenfunctionaris – binnen een maand op de klacht van klager behoren te reageren. Door verweerder is onweersproken gelaten dat hij niet op de klacht van klager heeft gereageerd. Ook niet na het rappel van klager op 26 november 2015. Voor zover er al gronden waren voor een afwijking van voornoemde reactietermijn, hetgeen door verweerder niet is gesteld, dan had verweerder klager hiervan tijdig in kennis moeten stellen (artikel 6.28 lid 2 onder e Voda). Ook daarvan is de raad niets gebleken. Verweerder heeft in het geheel niet gereageerd. Daarmee heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 6.28 van de Voda. Klachtonderdeel o is gegrond.

5.27    Klachtonderdeel q faalt. Klager stelt dat verweerder communicatie onmogelijk heeft gemaakt door niet meer te reageren (de verbinding te verbreken zodra klager belde en niet te reageren op e-mails en brieven). Uit het klachtdossier leidt de raad af dat verweerder op enig moment inderdaad niet meer op de contactpogingen van klager heeft gereageerd. Door verweerder is dit ook niet weersproken. Vaststaat dat verweerder zich op 19 augustus 2015 als advocaat heeft onttrokken en dat verweerder vanaf dat moment afstond kon en mocht nemen. Klager heeft na de onttrekking telkenmale bij verweerder aangedrongen op nadere (inhoudelijke) acties waartoe verweerder vanwege die onttrekking niet meer gehouden was. Verweerder heeft dit op enig moment als zeer intimiderend en als last ervaren, reden waarom hij elke confrontatie met klager uit de weg wilde gaan. In het licht van de gegeven omstandigheden acht de raad de (passieve) houding van verweerder na zijn onttrekking niet tuchtrechtelijk laakbaar.

5.28    De raad oordeelt de klachtonderdelen e, f, g en q ongegrond. Klachtonderdeel o oordeelt de raad gegrond.

Ad IV: Zorg voor de cliënt: klachtonderdeel p

5.29    Volgens klachtonderdeel p heeft verweerder klager niet geholpen bij het zoeken naar een andere advocaat, ook niet toen de deken daarop aandrong. De raad overweegt dat uit meerdere berichten van verweerder blijkt dat hij klager behulpzaam heeft willen zijn bij het zoeken naar een opvolgend advocaat. Door klager is onvoldoende gesteld en onderbouwd om aan te kunnen nemen dat hij verweerder daadwerkelijk en expliciet heeft gevraagd om hem hierbij te helpen en dat verweerder dit verzoek vervolgens in de wind heeft geslagen. De raad verwijst in dat kader ook naar het e-mailbericht van 29 september 2015 van verweerder aan de deken waarin hij bericht dat hij klager inderdaad behulpzaam wilde zijn maar dat klager zich maar blijft fixeren op verweerder. Klachtonderdeel p is ongegrond.

Diversen

5.30    Klager heeft bij zijn klacht een link meegestuurd naar een geluidsopname. Het zou gaan om een gesprek waarin verweerder heeft geprobeerd geld los te krijgen van klager terwijl er een toereikend voorschot voorhanden was en waarin verweerder heeft gedreigd om zijn werkzaamheden neer te leggen, aldus klager. Namens de deken is in het vooronderzoek reeds aan klager bericht dat geluidsopnames in principe niet in behandeling worden genomen tenzij de raad anders beslist. De raad heeft geen aanleiding gezien om te veronderstellen dat de geluidsopname een toegevoegde waarde heeft en heeft de opname, waar daar verder ook van zij, buiten beschouwing gelaten.

 

6    MAATREGEL

6.1    Het gegrond geoordeelde klachtonderdeel ziet op het niet-reageren op de klacht van klager in strijd met de Voda. Dit in combinatie met de omstandigheid dat verweerder zich in de onderhavige klacht wederom nauwelijks heeft verweerd, maakt dat de raad dit handelen van verweerder niet betamelijk acht. De raad acht het opleggen van een berisping in de gegeven omstandigheden dan ook passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht deels gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

7.3    Alle kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel o gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a t/m n en klachtonderdelen p en q ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf en M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2017.

 

Griffier                                                                      Voorzitter

 

Verzonden d.d. 22 mei 2017.