Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:186

Zaaknummer

17-496/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Niet komen vast te staan dat verweerder klager op onbehoorlijke wijze heeft bejegend of zich onnodig grievend heeft uitgelaten tijdens een telefoongesprek dat begin 2016 plaatsvond. Verweerder heeft zich wel nodeloos grieven uitgetalen met de passage in een brief aan klager: “U wil alleen meewerken als uw zoon bij u komt wonen. Ik begrijp dat uw zoon wisselgeld is. Maar is dat, wat uw kind voor u betekent? Gebruikt u hem daarvoor? Is hij niet meer waard?”

Inhoudsindicatie

Klacht deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  6 november 2017

in de zaak 17-496/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

         

         

          klager

         

 

tegen:

 

         

                            

                 verweerder

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij gelegenheid van een gesprek bij het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 3 juli 2017 met kenmerk nr. K17-021, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 september 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 3 juli 2017 en de daaraan gehechte stukken;

-              de nagekomen brief van verweerder d.d. 13 juli 2017 waarin hij aankondigt ter zitting te verschijnen;

-              de nagekomen brief met bijlage van verweerder d.d. 25 augustus 2017.

 

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     Verweerder is de advocaat van mevrouw G, met wie klager een affectieve relatie heeft gehad. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren en daarnaast heeft klager een kind van mevrouw G uit een eerdere relatie van mevrouw G erkend.

2.2     Vanwege het verbreken van de samenleving heeft mevrouw G zich gewend tot verweerder en bijstand verzocht bij het regelen van de verblijfstatus van de kinderen en het verkrijgen van een Russisch paspoort.

2.3     Verweerder heeft klager schriftelijk verzocht om zijn medewerking te verlenen. Vervolgens heeft op 9 februari 2016 tussen klager en verweerder een telefoongesprek plaatsgevonden.

2.4     Bij brief d.d. 25 maart 2016 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij van zijn cliënte had vernomen dat klager wel wilde meewerken aan de aanvraag van de Russische paspoorten, doch onder de voorwaarde dat de zoon bij klager zou komen wonen. In deze brief heeft verweerder voorts aan klager medegedeeld:

          “(…) U wil alleen meewerken, als uw zoon bij u komt wonen. Ik begrijp dat uw zoon wisselgeld is. Maar is dat, wat uw kind voor u betekent? Gebruikt u hem daarvoor? Is hij niet meer waard? Ik verwacht u op 31 maart gewoon bij de Russische ambassade.”

  2.5   Bij brief d.d. 18 april 2016 heeft klagers advocaat verweerder als volgt bericht:

          “(…) Tevens wenst cliënt op te merken dat hij de toon van uw communicatie richting hem bijzonder aanmatigend vindt. Uw standpunt is vanuit het oogpunt van uw cliënte wellicht begrijpelijk, maar dit neemt niet weg dat de communicatie richting mijn cliënt vrij zou moeten zijn van insinuaties en oordelen over zijn vaderschapskwaliteiten. “

2.6     Verweerder heeft op de onder r.o. 2.5 vermelde passage niet gereageerd.

2.7     Tijdens een gesprek dat klager en verweerder hebben gevoerd bij de stafjurist heeft verweerder voor de onder r.o. 2.4 vermelde passage zijn excuses aangeboden aan klager. Klager heeft verweerders excuses niet aanvaard.

 

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    klager tijdens een telefoongesprek, dat plaatsvond begin 2016, op onbehoorlijke wijze heeft bejegend door te zeggen: “Godverdomme, ik sleep je voor de rechter”,

2.    klager in een brief van 25 maart 2016 op onbehoorlijke wijze heeft bejegend door te schrijven: “U wil alleen meewerken als uw zoon bij u komt wonen. Ik begrijp dat uw zoon wisselgeld is. Maar is dat, wat uw kind voor u betekent? Gebruikt u hem daarvoor? Is hij niet meer waard?”.   

 

 

4          VERWEER

4.1     Klachtonderdeel 1

          Dit klachtonderdeel is ongegrond. Verweerder heeft klager tijdens het telefoongesprek op 9 februari 2016 niet op onbehoorlijke wijze jegens klager uitgelaten en heeft niet gezegd “Godverdomme, ik sleep je voor de rechter”.

 

4.2     Klachtonderdeel 2

          Verweerder heeft bij het schrijven van de brief d.d. 25 maart 2016 zijn rol als advocaat verlaten. Verweerder heeft klager zijn excuses aangeboden voor de inhoud van de brief d.d. 25 maart 2016. Verweerder had zich niet zo mogen uitlaten en betreurt dit.

 

 

5          BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

 

5.2     Klachtonderdeel 1

          Verweerder heeft betwist dat hij klager tijdens het telefoongesprek dat begin 2016 plaatsvond op onbehoorlijke wijze heeft bejegend en dat hij de door klager gestelde bewoordingen heeft gebezigd. De lezingen van partijen van de wijze waarop het telefoongesprek is verlopen staan derhalve lijnrecht tegenover elkaar. De raad stelt daarom vast dat de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteenlopen en dat niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is. In dergelijke gevallen kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is voor wat betreft dit klachtonderdeel niet het geval. Dat verweerder zich in de door klager gestelde zin heeft uitgelaten heeft de raad niet kunnen vaststellen. Klager heeft ter mondelinge behandeling nog getuigenbewijs aangeboden middels het horen van een niet nader aangeduide huisgenoot, die volgens klager aanwezig was tijdens het telefoongesprek dat begin 2016 plaatsvond en alles heeft gehoord. Waar klager aanvankelijk, tijdens het bemiddelingsgesprek bij de deken, naar voren heeft gebracht dat hij beschikte over een geluidsopname van het telefoongesprek, die hij vervolgens echter bleek niet te kunnen overleggen, is de raad van oordeel dat het vervolgens eerst ter zitting door klager geformuleerde aanbod tot het leveren van getuigenbewijs zonder nadere feitelijke toelichting, die hij niet heeft gegeven, als onvoldoende gespecificeerd moet worden gepasseerd. Bij deze stand van zaken is klachtonderdeel  1 derhalve ongegrond.

           

5.4     Klachtonderdeel 2

          De raad is van oordeel dat de gewraakte bewoordingen in verweerders brief d.d. 25 maart 2016 jegens klager nodeloos grievend zijn. Ter zitting van de raad heeft verweerder ook zelf gesteld dat hij met de hierboven onder r.o. 2.4 vermelde passage de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden. Dat verweerder klager hiervoor ten overstaan van de deken als ook ter zitting van de raad aan klager zijn excuses heeft aangeboden maakt dit niet anders. Klachtonderdeel 2 is derhalve gegrond.

 

 

 

6        MAATREGEL

 

6.1     Verweerder heeft zich onnodig grievend jegens klager uitgelaten en heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Mede in aanmerking genomen dat verweerder nog niet eerder tuchtrechtelijk werd veroordeeld acht de raad in dezen een waarschuwing een passende maatregel.

 

 

 

 

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht ten dele gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,-- aan reiskosten.

 

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,-- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;

2.    verklaart de klachtonderdeel 2 gegrond;

3.    legt ter zake het gegrond bevonden onderdeel van de klacht aan verweerder op de maatregel van waarschuwing;

4.    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,-- aan klager;

5.    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50,-- aan klager;

6.    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,-- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. A.L.W.G. Houtakkers en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 november 2017.

 

 

Griffier                                                                                             Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 november 2017

 

verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

              

             Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

             Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline voor

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

             Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

             Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

             a.         Per post

             Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

             Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

             b.         Bezorging

             De griffie is gevestigd aan het adres:

             Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

             Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

             c.         Per fax

             Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

             Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             d.         Per e-mail

 

             Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

 

             Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

             Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl