Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-11-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:185
Zaaknummer
17-007/DB/OB
Inhoudsindicatie
Geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot ander oordeel leiden. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 6 november 2017
in de zaak 17-007/DB/OB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 14 maart 2017 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij e-mailbericht d.d. 9 mei 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: ‘de deken”, een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 4 januari 2017 heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 14 maart 2017 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 16 maart 2017 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief d.d. 11 april 2017, door de raad ontvangen op 13 april 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 september 2017 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van de heer prof. mr. K, en verweerder. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 11 april 2017, de nagekomen brief met bijlagen van klaagster d.d. 25 augustus 2017, het nagekomen e-mailbericht van klaagster d.d. 7 september 2017 en de nagekomen brieven met bijlagen van verweerder d.d. 1 en 4 september 2017.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klaagster met zijn wijze van procederen op kosten heeft gejaagd en persoonlijk leed heeft toegebracht, aangezien hij:
1. in de procedure welbewust het onjuiste standpunt heeft ingenomen dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat het Nederlands recht van toepassing was, terwijl hij wist dat het Spaanse recht van toepassing was, omdat dit bleek uit het rapport uit 2013 van het IJI, dat hij heeft achtergehouden en zelfs heeft gemanipuleerd;
2. hoewel hij wist dat zijn cliënt de nalatenschap van de vader had verworpen toch is blijven procederen en voor het eerst op 2 april 2014 heeft erkend dat er slechts sprake is van een nalatenschap van de moeder;
3. pas op de laatste dag van de appeltermijn hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis d.d. 26 augustus 2015;
4. doelbewust op het laatste moment vóór de comparitie van partijen warrige en lasterlijke e-mails in de Spaanse taal in het geding heeft gebracht.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
Hoewel klaagster het eens is met de onder 4.1. van de voorzittersbeslissing gegeven criteria kan zij zich niet vinden in de toepassing en uitwerking daarvan.
a. Anders dan de voorzitter oordeelt, is klaagster door verweerder en zijn wijze van procederen op kosten gejaagd en als het ware ‘uitgerookt’, terwijl niet duidelijk is welk belang van zijn cliënt dat rechtvaardigde,
b. hoewel het op zich is toegestaan op de laatste dag van de appeltermijn appel in te stellen, heeft verweerder ook in hoger beroep langdurig uitstel bewerkstelligd en anderszins de procedure gerekt, zulks bovendien op basis van een gefingeerde opgave van onjuiste bankgegevens (zie de pagina’s 12 en 13 van de memorie van grieven van verweerder), waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen,
c. verweerder zag geen belang in een voortvarende afwikkeling van de procedure, maar wilde klaagster zolang mogelijk laten ‘bungelen’, hetgeen naast ergernis ook financieel nadeel heeft opgeleverd,
d. aangaande het rapport van het IJI geldt dat verweerder heeft gesuggereerd dat hijzelf de auteur van de notitie was, terwijl hij de belangrijkste conclusie van het IJI daaruit heeft weggelaten, waarmee verweerder de grenzen van de criteria onder 4.1. van de voorzittersbeslissing heeft overschreden,
e. ondanks zijn voorkennis heeft verweerder een nooit eerder ter sprake gekomen, onmogelijke eis van verdeling van de verworpen erfenis van de vader ingesteld en hierop de keuze voor Nederlands recht gebaseerd om dit vervolgens persistent en tegen beter weten in vol te houden,
f. verweerder heeft eigen veronderstellingen gemaakt en is zonder enig bewijs gaan procederen, terwijl hij wist of kon weten dat hij onware feiten aanvoerde, en heeft zijn onacceptabel procesgedrag volgehouden
g. de door verweerder ingebrachte Spaanse `anonieme` e-mails zijn lasterlijk en verzonnen, terwijl verweerder heeft nagelaten om de door zijn cliënt aangereikte informatie te verifiëren terwijl hij dat wel had moeten doen.
Samenvattend stelt klaagster dan het optreden van verweerder getuigt van een ernstig gebrek van professionaliteit. Verweerder heeft vier jaar in Nederland weten te procederen over een erfenis waarvan de componenten zich in Spanje bevinden. Verweerder had onvoldoende kennis om deze procedure te voeren. De kennelijke bedoeling van verweerder was om kosten, moeite en ongemak voor klaagster te veroorzaken. Verweerder heeft zich bediend van gefingeerde, vervalste en/of gemanipuleerde informatie, terwijl hij wist of moest weten dat deze gegevens gefingeerd, vervalst en/of gemanipuleerd waren. Verder heeft hij in enige fasen in de procedure ontkend wel over relevante informatie te beschikken. Het hof acht daarom artikel 21 Rv geschonden.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter.
4.2 Op grond van het bovenstaande verenigt de raad zich met de beslissing van de voorzitter, alsmede met de gronden waarop deze is gegeven. Het verzet zal al ongegrond worden afgewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Griffier Voorzitter
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. A.L.W.G. Houtakkers en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 november 2017.
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 7 november 2017
verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost -Brabant
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet on gegrond is verklaard, geen rechtsmiddel open.