Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:218

Zaaknummer

17-259/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft in 2016 als bijzonder curator van de minderjarige dochter van klaagster opgetreden, nadat zij klaagster in de periode van 2007 tot 2009 als BOPZ-advocaat had bijgestaan. Het was wellicht verstandiger geweest indien verweerster niet als bijzonder curator van de dochter van klaagster was opgetreden, maar de raad acht dit in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Zo heeft verweerster klaagster bij aanvang van haar aanstelling als bijzonder curator uitgebreid geïnformeerd over die rol. Klaagster heeft vervolgens expliciet ingestemd met het optreden van verweerster als bijzonder curator. Voorts is niet uit het klachtdossier gebleken dat verweerster als bijzonder curator onverdedigbare of onbegrijpelijke afwegingen heeft gemaakt. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 november 2017

in de zaak 17-259/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 november 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 30 maart 2017 met kenmerk R 2017/19 edl/mb, door de raad ontvangen op 31 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 september 2017 in aanwezigheid van verweerster en de gemachtigde van klaagster.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de bij 1.2 genoemde brief van de deken en het daarbij gevoegde klachtdossier. Voorts heeft de raad kennis genomen van de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 4 september 2017 met bijlagen, alsmede van de e-mail van verweerster van 4 september 2017 met bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster is van 2007 tot 2009 BOPZ-advocaat van klaagster geweest. In die periode zijn aan klaagster een aantal BOPZ-maatregelen opgelegd . De laatste keer was in februari 2009. Voorts heeft verweerster klaagster in genoemde periode bijgestaan in twee zaken met betrekking tot de ondertoezichtstelling van haar toen nog ongeboren kind en de spoeduithuisplaatsing van dit kind na de geboorte.

2.2 Na februari 2009 hebben klaagster en verweerster geen contact met elkaar gehad tot februari 2016.

2.3 Bij beschikking van 17 december 2014 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter van klaagster verlengd tot 11 januari 2016.

2.4 De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west (hierna: GI) heeft bij verzoekschrift van 2 december 2015 verzocht de ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter van klaagster met zes maanden te verlengen. In het kader van dat verzoek heeft op 8 januari 2016 een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Rotterdam, team Jeugd.

2.5 Bij beschikking van 8 januari 2016 heeft de rechtbank Rotterdam de ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter van klaagster verlengd tot 11 mei 2016 en verweerster voor de duur van de ondertoezichtstelling benoemd tot bijzonder curator in de zin van artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek (BW) over de minderjarige dochter van klaagster. Verweerster werd aangesteld om in de spanningsvolle relatie tussen klaagster en de vader van haar dochter de belangen van de dochter van klaagster te behartigen. Bij e-mail van 25 februari 2016 heeft verweerster klaagster als volgt bericht:

“(…) Zoals u wellicht weet ben ik benoemd tot bijzonder curator over uw dochter (…). Lang geleden hebben wij elkaar al eens ontmoet toen ik u heb bijgestaan als advocaat. Nu ben ik benoemd tot belangenbehartiger van uw dochter. Ik wil graag een keer met u en apart ook met [dochter] bespreken wat er allemaal speelt en wat uw beider wensen zijn omdat ik de rechtbank moet adviseren over hetgeen in het belang van [dochter] is in de omgang met haar vader. (…)”

2.6 Verweerster heeft vervolgens begin maart 2016 gesprekken gevoerd met de minderjarige dochter, haar vader, klaagster en de gezinsvoogd en op basis van die gesprekken op 20 maart 2016 een rapport uitgebracht.

De inhoud van dit rapport luidt onder meer als volgt:

“(…)

Opmerking vooraf:

De bijzonder curator heeft vader meegedeeld evenals ook de gezinsvoogd dat zij rond de geboorte van [dochter] heeft opgetreden als advocaat van [klaagster]. Vader gaf aan geen bezwaar te hebben tegen optreden van [verweerster] als bijzonder curator en vertrouwen te hebben in haar als bijzonder curator. Ook gezinsvoogd gaf aan geen bezwaar te hebben tegen het optreden in deze zaak als bijzonder curator.

2.7 Bij beschikking van 22 april 2016 heeft de rechtbank Rotterdam de ondertoezichtstelling verlengd tot 11 juli 2016 en verweerster tot die datum benoemd tot bijzonder curator.

2.8 Bij beschikking van 8 juli 2016 heeft de rechtbank Rotterdam de ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter verlengd tot 11 januari 2017. In die beschikking is de benoeming van verweerster als bijzonder curator niet verlengd. Op 7 oktober 2016 heeft klaagster tegen die beschikking hoger beroep ingesteld.   

2.9 Bij beschikking van 1 maart 2017 heeft het gerechtshof Den Haag de beschikking van 8 juli 2016 van de rechtbank Rotterdam vernietigd en het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij in haar hoedanigheid van bijzonder curator “tegen” klaagster heeft opgetreden, terwijl zij in het verleden vóór haar heeft opgetreden;

b) zij haar werkzaamheden als bijzonder curator niet goed heeft verricht.

3.2 Klaagster heeft haar klacht onder meer als volgt toegelicht. In maart 2016 heeft een éénmalig gesprek tussen klaagster en verweerster plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek diskwalificeerde verweerster klaagster volledig en was zij bevooroordeeld over ongeveer alles van klaagsters bestaan zoals haar werk, inkomen en de angst die klaagster voor haar ex-echtgenoot had ontwikkeld. Feitelijk werd klaagster verweten dat haar dochter niet elke twee weken bij haar ex-echtgenoot zou kunnen verblijven. Verweerster had bovendien onvoldoende kennis van het dossier en de persoonlijkheden. Zij heeft haar best gedaan om bij de rechter twijfel te zaaien door de rechter te voorzien van onjuiste gegevens. In haar rapport schreef verweerster bijvoorbeeld dat de minderjarige dochter zou worden belast met “grote mensen zaken”, terwijl dat onjuist is. Waar het echt om ging, werd niet besproken. De rechter meende toen de ondertoezichtstelling te moeten verlengen. Terwijl het begon als een omgangskwestie, werden in de verlenging plotseling alle pijlen op klaagster gericht. De grote schade die klaagster door een ondertoezichtstelling wordt toegebracht is deels toe te rekenen aan het handelen van verweerster. Indirect is dit ook schadelijk voor de dochter van klaagster.

4 VERWEER

4.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

4.2 Verweerster heeft uitvoerig met klaagster besproken wat de rol van een bijzonder curator is en dat zij in die hoedanigheid niet voor klaagster zou optreden. Verweerster heeft klaagster gevraagd of zij daar bezwaar tegen had, aangezien verweerster in het verleden voor klaagster heeft opgetreden, maar klaagster deelde expliciet mee dat zij dat begreep en ermee instemde. Naar de mening van verweerster kan er bij klaagster geen enkel misverstand over haar rol als bijzonder curator - en het niet optreden voor klaagster - hebben bestaan. Klaagster werd in de betreffende procedure bovendien zelf bijgestaan door een advocaat. 

4.3 Hoewel klaagster aanvankelijk heeft ingestemd met haar optreden als bijzonder curator, betreurt verweerster het dat klaagster dit kennelijk heeft ervaren alsof verweerster zich als haar (voormalig) advocaat tegen haar heeft gekeerd. Om die reden zal verweerster nooit meer als bijzonder curator optreden in een zaak waarin zij één van de partijen reeds kent vanuit haar hoedanigheid van advocaat. 

4.4 Tijdens het gesprek met klaagster in maart 2016 was verweerster niet vooringenomen. Wel had zij de vader reeds gesproken en heeft zij op basis van hetgeen hij verteld had enkele vragen gesteld om een goed beeld van de situatie te krijgen. Het is onjuist dat verweerster retorisch zou hebben geopperd wat erop tegen was om een keer per veertien dagen omgang te laten plaatsvinden met de vader. De vader wilde één keer per maand omgang en die wens heeft verweerster wel met klaagster besproken, maar zonder dat zij daarover tijdens het gesprek haar eigen mening heeft gegeven. In haar rapport heeft verweerster niet geadviseerd tot een omgangsregeling te komen. Het gesprek in maart 2016 was een open, prettig en uitvoerig gesprek en klaagster heeft ruimschoots de gelegenheid gekregen om haar verhaal te doen. Verweerster heeft voorafgaand aan de gesprekken (zoals te doen gebruikelijk in dit soort zaken) slechts een beperkt dossier ontvangen, bestaande uit het verzoek van de gezinsvoogdijinstelling, het evaluatieplan van aanpak gezinsvoogdij en de benoemingsbeschikking van de rechtbank. Andere stukken kende verweerster op dat moment niet.

4.5 Verweerster heeft de rechtbank geen onjuiste gegevens verstrekt en geen twijfel gezaaid.

5 BEOORDELING

5.1 Het in de artikelen 46 en verder van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals in dit geval van bijzonder curator, blijft voor hem of haar het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij of zij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De raad zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

5.2 De eerste vraag die de raad dient te beantwoorden, is of verweerster tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door in 2016 als bijzonder curator van de minderjarige dochter van klaagster op te treden, nadat zij klaagster in de periode van 2007 tot 2009 als BOPZ-advocaat had bijgestaan.

5.3 Naar het oordeel van de raad was het wellicht verstandiger geweest indien verweerster niet als bijzonder curator van de dochter van klaagster was opgetreden, maar de raad acht dit in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerster heeft namelijk onbetwist gesteld dat zij klaagster bij aanvang van haar aanstelling als bijzonder curator uitgebreid heeft geïnformeerd over die rol en dat klaagster vervolgens expliciet heeft ingestemd met het optreden van verweerster als bijzonder curator. Ook in haar e-mail van 25 februari 2016 aan klaagster heeft verweerster duidelijk gemaakt dat zij was benoemd als belangenbehartiger van de dochter van klaagster en dat het de taak van verweerster was om de rechtbank te adviseren over hetgeen in het belang van de dochter van klaagster was waar het ging om de omgang met haar vader. Klaagster heeft daartegen niet geprotesteerd en heeft meegewerkt aan het onderzoek van verweerster.

5.4 Verder acht de raad van belang dat klaagster pas op 14 november 2016 - door het indienen van de onderhavige klacht - te kennen heeft gegeven dat zij het niet eens was met het optreden van verweerster als bijzonder curator, terwijl verweerster die rol reeds sinds 8 januari 2016 vervulde. 

5.5 Van schending van het vertrouwen in de advocatuur is gelet op het bovenstaande geen sprake. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b

5.6 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de inhoudelijke kwaliteit van verweersters werkzaamheden als bijzonder curator.

5.7 Uit het klachtdossier is niet gebleken dat verweerster als bijzonder curator onverdedigbare of onbegrijpelijke afwegingen heeft gemaakt. Evenmin is gebleken dat zij onvoldoende kennis had van het dossier en de persoonlijkheden, of dat zij andere belangen dan die van de minderjarige dochter van klaagster heeft behartigd. Uit de hoedanigheid van verweerster als bijzonder curator kan voortvloeien dat zij stellingen inneemt en standpunten verwoordt waar klaagster het niet mee eens is. Dat is op zichzelf niet klachtwaardig. Klaagster heeft zich daartegen bij de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag kunnen verweren.

5.8 Derhalve is niet gebleken dat verweerster niet heeft gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend bijzonder curator mag worden verwacht, laat staan dat zij het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De klacht is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

 

ldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.H.M. Nijhuis en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 20 november 2017 verzonden.