Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:229

Zaaknummer

17-242/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Een advocaat is niet gehouden om zijn werkzaamheden voort te zetten indien een cliënt niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen jegens de advocaat. De voorzitter is van oordeel dat verweerster bij het beëindigen van haar werkzaamheden voor klager de benodigde zorgvuldigheid in acht heeft genomen. In het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stelling dat verweerster is tekortgeschoten in de door haar verleende rechtsbijstand. Verweerster heeft naar het oordeel van de voorzitter zorgvuldig gehandeld door aan de hand van bestudering van de stukken uit het dossier een second opinion te adviseren. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 14 november 2017

in de zaak 17-242/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 22 maart 2017 met kenmerk R 2017/16 cij/mb, door de raad ontvangen op 23 maart 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de brief van 15 augustus 2017 van verweerster.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft c.q. had een geschil met een gemeente en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Hij is door het Juridisch Loket verwezen naar mr. H., voorheen werkzaam als advocaat bij het kantoor van verweerster. Na het vertrek van mr. H. heeft verweerster de zaak van klager overgenomen.

1.2 Op 21 mei 2013 heeft mr. H. klager een opdrachtbevestiging gezonden met een voorschotfactuur ter hoogte van EUR 77,-. In die opdrachtbevestiging is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Met u is de zaak besproken. U gaf aan dat u via [gemeente] in een schuldhulpverleningstraject zat. Met de gemeente waren afspraken gemaakt over de aflossing van verschillende schulden, waaronder de afspraak dat de schuld aan de IB-Groep pas later zou worden afbetaald omdat eerst onder meer een schuld aan de ING Bank zou worden afgelost. De gemeente heeft op 8 juni 2009, tegen de afspraken in, de IB-Groep echter laten weten dat het bemiddelingstraject werd beëindigd. Hierdoor is de IB-Groep overgegaan tot het leggen van loonbeslag. (…)” 

1.3 In verband met de financiële situatie van klager is mr. H. met hem een betalingsregeling van EUR 75,- per maand overeengekomen.

1.4 Op 15 juli 2013 heeft het kantoor van verweerster klager een betalingsherinnering gezonden voor de factuur d.d. 21 mei 2013.

1.5 Op 27 september 2013 heeft mr. H. klager een factuur ter hoogte van EUR 667,- inzake de eigen bijdrage gestuurd met een betalingstermijn van twee weken.

1.6 Op 29 september 2013 heeft klager een bedrag van EUR 77,- voldaan.

1.7 Bij brief van 3 oktober 2013 heeft mr. H. klager bericht dat er een betalingsregeling zou kunnen worden getroffen voor het resterende openstaande bedrag.

1.8 Op 27 november 2013 heeft klager een bedrag van EUR 75,- voldaan.

1.9 Bij e-mail van 16 december 2013 heeft mr. H. klager bericht dat vanuit de afdeling boekhouding de instructie was binnengekomen om contact met klager op te nemen, omdat de betalingsregeling een te lange doorlooptijd had. Mr. H. heeft klager verzocht om vóór 1 januari 2014 een bedrag van in ieder geval EUR 300,- te voldoen, waarna de betalingsregeling van EUR 75,- per maand zou worden voortgezet.

1.10 Bij brief van 10 januari 2014 heeft mr. H. klager als volgt bericht:

“(…) Hierbij wil ik u mededelen dat ik met ingang van 13 januari 2014 niet meer werkzaam zal zijn voor [advocatenkantoor van verweerster].

De zaak zal worden overgenomen door [verweerster].

Ik merk hierbij overigens wel op dat u de openstaande factuur zal dienen te voldoen alvorens de werkzaamheden kunnen worden voortgezet. (…)”

1.11 Bij brief van 4 februari 2014 heeft verweerster klager als volgt bericht:

“(…) Ondanks herhaald verzoek daartoe heeft u de eigen bijdrage niet voldaan. Evenmin heeft u contact opgenomen met mij om de zaak verder te bespreken. Ik ben derhalve genoodzaakt om de raad voor rechtsbijstand te verzoeken de toevoeging tussentijds te beëindigen. Een en ander heeft tot gevolg dat u geen toevoeging meer kan krijgen voor dit geschil.

Ik verzoek u mij binnen twee weken na heden te berichten bij gebreke waarvan ik de raad voor rechtsbijstand zal verzoeken om de toevoeging tussentijds te beëindigen. (…)”

1.12 Verweerster heeft op 4 februari 2014 telefonisch contact gehad met een medewerker van DUO. Op 4 februari 2014 heeft deze medewerker verweerster een brief gestuurd, waarin onder meer werd meegedeeld dat de vordering jegens klager werd gehandhaafd.

1.13 Bij brief van 18 februari 2014 heeft verweerster klager als volgt bericht:

“(…) Bijgaand doe ik u toekomen de brief d.d. 4 februari jl. die ik van DUO heb ontvangen en waarin wordt aangegeven dat u geen gebruik heeft gemaakt van [het] schuldsaneringstraject. De bemiddeling bij [gemeente] zou op 8 juni 2009 beëindigd zijn.

Mijn werkzaamheden zijn bij deze ten einde gekomen. Ik zal dan ook overgaan tot sluiting van het dossier. Volledigheidshalve zij vermeld dat uw dossier tenminste 5 jaren in het archief zal worden bewaard. De eigen bijdrage is nog niet voldaan zodat ik nogmaals verzoek om daar zorg voor te dragen. (…)”

1.14 Op 30 mei 2014 heeft klager een bedrag van EUR 600,- overgemaakt.

1.15 Bij e-mail van 3 februari 2015 heeft klager bij verweerster geïnformeerd naar de stand van zaken in zijn dossier.

1.16 Klager heeft verweerster bij e-mail van 8 juli 2015 als volgt bericht:

“(…) Graag zie ik onderstaande vraag [in de e-mail van 3 februari 2015; raad van discipline] beantwoord. Ik vind het erg vervelend dat er nu al ruim een jaar verstreken is terwijl de eigen bijdrage waar u zozeer op aandrong ondanks mijn loonbeslag aan u is overgemaakt op 30-05-2014. Graag contact. (…)”

1.17 Op die e-mail heeft verweerster bij e-mail van 9 juli 2015 als volgt gereageerd:

“(…) Uw e-mail heb ik met verbazing gelezen. Ik heb u reeds bij brief d.d. 18 februari 2014 de brief van de DUO doorgestuurd en u kenbaar gemaakt dat ik het dossier zal sluiten.

De betreffende brieven zijn bijgevoegd.”

1.18 Op 13 augustus 2015 hebben klager en verweerster telefonisch contact gehad. 

1.19 Bij e-mail van 17 augustus 2015 heeft verweerster klager als volgt bericht:

“Geachte [klager],

Onder verwijzing naar het telefoongesprek van 13 augustus jl. bericht ik u dat ik uit coulance heb besloten om de zaak verder op te pakken.

Inmiddels heb ik een tweetal brieven opgesteld. Ik verneem graag of u akkoord bent met de inhoud van de conceptbrieven. (…)”

1.20 Verweerster heeft klager bij brief van 17 september 2015 als volgt bericht:

“(…) Naar aanleiding van mijn brief d.d. 24 augustus 2015 aan Dienst Uitvoering Onderwijs (…) inzake de schuldbemiddeling bij [gemeente], heb ik op 9 september 2015 een reactie ontvangen van DUO. DUO stelt in voorgaande brief dat het niet mogelijk is om op basis van de schuldmiddeling die in 2009 correct is uitgevoerd met terugwerkende kracht wijzigingen aan te brengen. (…)”

1.21 Bij e-mail van 7 maart 2016 heeft klager de deken bericht dat hij een probleem had met zijn advocaat, verweerster. Dit bericht is doorgezonden aan verweerster. Zij heeft bij brief van 29 maart 2016 op de e-mail gereageerd.

1.22 Op 26 april 2016 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden op het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Bij dit gesprek waren klager, verweerster, de deken en een stafmedewerkster aanwezig.

1.23 Bij brief van 28 april 2016 heeft de deken klager en verweerster als volgt bericht:

“(…) Onder verwijzing naar de bespreking van 26 april 2016, bevestig ik hierbij dat [verweerster] de behandeling van de zaak van [klager] zal voortzetten en hem zal adviseren.

[Klager] zal mij te zijner tijd berichten of de kwestie al dan niet kan worden afgerond.”

1.24 Op 28 april 2016 heeft verweerster op haar kantoor met klager gesproken.

1.25 Bij e-mail van 28 april 2016 heeft verweerster klager als volgt bericht:

“(…) Ik heb u kenbaar gemaakt dat het in principe geen zin meer heeft om in der minne nog tot een regeling te komen aangezien de gemeente niet wenst te erkennen dat er fouten zijn gemaakt. In dat geval zou u een procedure moeten opstarten. Op dit moment vraag ik me echter af of de door de gemeente gemaakte fouten zodanig zijn dat u in het gelijk gesteld kan worden door de rechtbank.

(….)

Met u is afgesproken om een laatste voorstel richting de gemeente te doen tegen finale kwijting. In dat voorstel zal ik de gemeente verzoeken om de ingevorderde bedrag[en] aan u over te maken waarna de zaak afgesloten kan worden. Mocht de gemeente niet ingaan op dit voorstel dan zullen we de zaak voorleggen aan een andere advocaat voor een second opinion. Dit kan een advocaat zijn die ik zelf benader of een advocaat die de deken kan aanbevelen. (…)”

1.26 Klager heeft op 29 april 2016 op deze e-mail gereageerd en verweerster onder meer gevraagd of zij haar visie kon geven over de kans van slagen in een gerechtelijke procedure.

1.27 Bij e-mail van 12 mei 2016 heeft verweerster klager onder meer bericht dat zij, gelet op de feitelijke en juridische complexiteit van de zaak, de kansen in een gerechtelijke procedure moeilijk kon inschatten en dat zij het in ieder geval van belang vond om een second opinion te vragen.

1.28 Bij e-mail van 25 mei 2016 heeft verweerster klager als volgt bericht:

“(…) Met betrekking tot de schade die u wenst te verhalen denk ik dat het moeilijk wordt om ook de incassokosten en andere schulden daarin mee te nemen. De schade dient wel direct veroorzaakt te worden door het handelen of nalaten van een bestuursorgaan. Wat ik alvast zou kunnen doen is een gesprek aangaan met de gemeente om te achterhalen of de gemeente überhaupt wel bereid is een regeling te treffen. Mochten ze daartoe bereid zijn, dan kunnen we een voorstel doen. Zo niet dan stel ik voor om direct een second opinion aan te vragen. Ik kan daartoe deze week contact opnemen met [advocaat] of een andere advocaat waar uw voorkeur naar uitgaat.”

1.29 Klager heeft daar bij e-mail van 26 mei 2016 op gereageerd.

1.30 Verweerster heeft klager bij e-mail van 10 juni 2016 te 14.08 uur onder meer als volgt bericht:

“(…) Gelet op de lange duur acht ik het niet verstandig om nog langer te wachten. Ik wil de zaak, als u het goed vindt, direct voorleggen voor een second opinion waarbij de andere advocaat een oordeel kan geven over het geheel. Indien deze advocaat een positief oordeel geeft dan kan ik de schade middels een verzoekschrift voorleggen aan de rechter. (…)

Mag ik svp uiterlijk volgende week uw reactie zodat ik het dossier volgende week kan doorsturen. (…)”

1.31 Bij e-mail van 10 juni 2016 te 18.17 uur heeft klager de deken bericht dat hij de klacht wenste voort te zetten.

1.32 Op 23 juni 2016 heeft klager zijn dossier bij verweerster opgehaald.

1.33 Bij brieven van 10 augustus en 26 augustus 2016 heeft klager de deken zijn ondertekende klacht over verweerster toegezonden.

1.34 Bij brief van 23 februari 2017 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.

1.35 Klager heeft de deken op 13 maart 2017 een e-mail gezonden met daarin een aantal vragen. Bij brief van 14 maart 2017 heeft de deken de e-mail doorgezonden naar verweerster en klager bericht dat het onderzoek naar de klacht reeds was beëindigd, zodat de deken geen antwoord zou geven op de door klager gestelde vragen.

1.36 Het klachtdossier is vervolgens op verzoek van klager doorgezonden naar de raad van discipline. 

1.37 Bij brief van 18 juli 2017 heeft de griffier verweerster namens de voorzitter verzocht om te reageren op het e-mailbericht van 13 maart 2017 van klager aan de deken. De reactie van verweerster is op 15 augustus 2017 door de griffie ontvangen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij is tekortgeschoten door onhaalbare eisen te stellen ten aanzien van het betalen van de eigen bijdrage;

b) de beslissing om eenzijdig de betalingsregeling op te zeggen, een beslissing is geweest die voor onnodige vertraging heeft gezorgd en de zaak van klager schade heeft toegebracht;

c) zij is tekortgeschoten in het voorzien van de rechtsbijstand die van een beëdigd advocaat mag worden verwacht;

d) zij zonder (een poging tot het voeren van) een kennismakingsgesprek met klager heeft geprobeerd het dossier te sluiten nadat mr. H. het aan haar had overgedragen, terwijl zij wel contact had gezocht met één van de twee wederpartijen en niet met klager, en zij zich door die wederpartij heeft laten informeren;

e) zij niet de tijd heeft genomen het dossier te begrijpen;

f) zij tijdens het bemiddelingsgesprek heeft aangegeven dat zij nog wel mogelijkheden zag in de zaak, maar dat dat standpunt twee dagen later heeft laten varen en vervolgens alleen maar heeft aangedrongen op een second opinion;

g) klager haar steeds dezelfde vragen heeft moeten stellen en antwoord kreeg op vragen die hij niet had gesteld.

3 VERWEER

3.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

3.2 Verweerster heeft klager meermalen gewezen op de gevolgen van het niet betalen van de facturen en was reeds om die reden gerechtigd om haar werkzaamheden te beëindigen. Na het bemiddelingsgesprek heeft verweerster klager op haar kantoor uitgenodigd en zijn zaak uitvoerig met hem besproken. In dit gesprek heeft verweerster onder meer duidelijk gemaakt dat zij een procedure niet zonder meer succesvol achtte. Verweerster heeft voorgesteld om in contact te treden met de gemeente om te beproeven of een regeling in der minne tot de mogelijkheden behoorde. Indien de gemeente daartoe bereid zou zijn, zou een voorstel gedaan worden. Aangezien klager zich niet kon vinden in de door verweerster voorgestelde aanpak, heeft zij hem gewezen op de mogelijkheid van een second opinion van een andere advocaat. Klager doet voorkomen alsof hij verplicht was een second opinion aan te vragen. Dat was echter niet het geval. Door klager te wijzen op de procesrisico’s en de mogelijkheid van een second opinion heeft verweerster juist zorgvuldig gehandeld.

3.3 Voor het overige komt het verweer - waar nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen a en b

4.2 In klachtonderdeel a verwijt klager verweerster dat zij is tekortgeschoten door onhaalbare eisen te stellen ten aanzien van het betalen van de eigen bijdrage. Klachtonderdeel b betreft het verwijt dat de beslissing om eenzijdig de betalingsregeling op te zeggen, voor onnodige vertraging heeft gezorgd en de zaak van klager schade heeft toegebracht.

4.3 Uit het dossier volgt dat mr. H. en verweerster klager er meermalen op hebben gewezen dat hij nog een openstaande factuur inzake de eigen bijdrage moest voldoen. Ook volgt uit het dossier dat klager de betalingsregeling niet is nagekomen. Een advocaat is niet gehouden om zijn werkzaamheden voort te zetten indien een cliënt niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen jegens de advocaat. Wel dient een advocaat, wanneer hij besluit een verstrekte opdracht neer te leggen, dat op zorgvuldige wijze te doen en ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (zie gedragsregel 9 lid 3). Een dergelijke beslissing dient tijdig kenbaar te worden gemaakt en de cliënt dient te worden gewezen op de te nemen stappen, zodat hij daarvan geen schade ondervindt.

4.4 De voorzitter is van oordeel dat verweerster bij het beëindigen van haar werkzaamheden voor klager de benodigde zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Van haar kon in de gegeven omstandigheden niet meer worden verwacht.

4.5 Klachtonderdelen a en b zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen c en e

4.6 Deze klachtonderdelen zien op de inhoudelijke kwaliteit van de door verweerster verleende rechtsbijstand.

4.7 Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.8 In het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stellingen dat verweerster is tekortgeschoten in de door haar verleende rechtsbijstand en dat zij niet de tijd heeft genomen om het dossier van klager te begrijpen. Daarom kan de voorzitter de juistheid van deze verwijten niet vaststellen.

4.9 Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d

4.10 Klager verwijt verweerster dat zij zonder (een poging tot het voeren van) een kennismakingsgesprek met klager heeft geprobeerd het dossier te sluiten nadat mr. H. het aan haar had overgedragen, terwijl zij wel contact had gezocht met één van de twee wederpartijen en niet met klager, en zij zich door die wederpartij heeft laten informeren.

4.11 Verweerster heeft onbetwist gesteld dat de werkzaamheden voor klager na het vertrek van mr. H. aanvankelijk zijn opgeschort en daarna zijn beëindigd in verband met het niet betalen van facturen. Voorts heeft verweerster gesteld dat klager ruim een jaar later opnieuw contact heeft gezocht en dat verweerster haar werkzaamheden voor klager na het telefoongesprek van 13 augustus 2015 heeft hervat. Volgens verweerster heeft klager echter niet gevraagd om een persoonlijk gesprek of een persoonlijke ontmoeting. 

4.12 Naar het oordeel van de voorzitter was het verweerster toegestaan om klager op 18 februari 2014 te berichten dat zij het dossier in zijn zaak zou sluiten. Klager voldeed immers niet aan zijn betalingsverplichting. Van een advocaat mag niet worden verlangd dat hij zijn werkzaamheden voortzet indien de cliënt facturen onbetaald laat. Dat verweerster op 4 februari 2014 contact heeft gehad met een medewerker van DUO is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.13 Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f

4.14 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij tijdens het bemiddelingsgesprek heeft aangegeven dat zij nog wel mogelijkheden zag in de zaak, maar dat standpunt twee dagen later heeft laten varen en vervolgens alleen maar heeft aangedrongen op een second opinion.

4.15 Een advocaat die bij een haalbaarheidstoetsing tot de conclusie komt dat gerede twijfel bestaat over de kans van slagen, heeft in beginsel de vrijheid om de cliënt negatief te adviseren dan wel om een second opinion te adviseren. Verweerster heeft naar het oordeel van de voorzitter zorgvuldig gehandeld door aan de hand van bestudering van de stukken uit het dossier een second opinion te adviseren. Zij heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.16 Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel g

4.17 Klager verwijt verweerster dat hij haar steeds dezelfde vragen heeft moeten stellen en antwoord kreeg op vragen die hij niet had gesteld. Het dossier bevat echter geen aanknopingspunt voor de juistheid van dit verwijt.

4.18 Ook overigens is niet gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 14 november 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 14 november 2017 verzonden.