Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:222

Zaaknummer

17-747/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 15 november 2017

in de zaak 17-747/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 12 september 2017 met kenmerk R 2017/80 edl/dh, door de raad ontvangen op 14 september 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Als gevolg van een brand in een jachthaven zijn schepen van B.V. X en B.V. Y verloren gegaan. Klager is de echtgenoot van één van de bestuurders/aandeelhouders van deze B.V.’s en mede-eigenaar van de jachthaven. Hij is op 7 december 2015 in verzekering gesteld op grond van verdenking van brandstichting. Op 10 december 2015 is hij vrijheid gesteld.

1.2 Op 11 april 2016 hebben B.V. X en B.V. Y jegens verzekeraar A een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam. Zij vorderden onder meer betaling van verzekeringspenningen inzake de voormelde brand. Verzekeraar A wordt in die procedure bijgestaan door verweerder.

1.3 Verweerder heeft op 15 juni 2016 namens verzekeraar A een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring ingediend, waarin toestemming werd gevraagd om klager in vrijwaring te dagvaarden.

1.4 Klager heeft reeds eerder een klacht over verweerder ingediend bij de deken, te weten op 17 augustus 2016. Deze klacht is bij de raad geregistreerd onder nummer 17-093/DH/RO. Bij beslissing van 14 maart 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.5 In de procedure bij de rechtbank Rotterdam heeft verweerder op 5 oktober 2016 een conclusie van antwoord ingediend. Bij randnummer 3 van die conclusie van antwoord is opgenomen:

“[Verzekeraar A] heeft inmiddels de beschikking gekregen over (delen van) het strafdossier dat het OM opstelde naar aanleiding van de vier (…) havenbranden (…). [Verzekeraar A] zal dit strafdossier gebruiken bij het onderbouwen van haar stellingen en argumenten in deze conclusie van antwoord. De daardoor relevante delen van het strafdossier worden hierbij overgelegd als productie I.”

1.6 Bij brief van 1 maart 2017 heeft de gemachtigde van klager namens klager de onderhavige klacht over verweerder ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij op onrechtmatige wijze het strafdossier van klager heeft verkregen;

b) hij onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van het strafdossier van klager door stukken uit dat dossier als bijlage op te nemen bij de door hem namens zijn cliënt ingediende conclusie van antwoord.

2.2 Klager heeft klachtonderdeel b als volgt toegelicht. Anders dan verweerder in randnummer 3 van zijn conclusie van antwoord van 5 oktober 2016 (zie hiervoor onder 1.5) lijkt te suggereren, komen de door verweerder overgelegde stukken niet uit de stukken van het geding in de lopende strafzaak tegen klager. Dat is - onder andere - zichtbaar aan de paginanummering die afwijkt. Mogelijk zijn het stukken die in het vooronderzoek door de politie zijn samengesteld. Klager stelt dat verweerder behoort te weten dat dergelijke informatie onder de geheimhoudings-verplichting van ambtenaren en/of advocaten valt, zodat hij niet heeft gehandeld zoals van een behoorlijk advocaat mocht worden verwacht en zich wellicht zelfs schuldig heeft gemaakt aan heling. 

3 VERWEER

Klachtonderdeel a

3.1 Verweerder heeft de betreffende stukken niet op onrechtmatige wijze verkregen. Op grond van het (functioneel) verschoningsrecht in de zin van artikel 165 lid 2 sub b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wil en hoeft verweerder de bron van het bij conclusie van antwoord overgelegde deel uit het strafdossier niet prijs te geven. Zou hij dat wel doen, dan zou dat een schending van zijn geheimhoudingsplicht betekenen. De bron van die stukken is hem immers in zijn hoedanigheid van advocaat toevertrouwd met het verzoek die geheim te houden. 

Klachtonderdeel b

3.2 Verweerder mag zelf bepalen welke stukken hij wel en niet in het geding brengt om de belangen van zijn cliënt te behartigen en diens stellingen te bewijzen.

4 BEOORDELING

4.1 Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klager. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is partijdigheid een van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen. De advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet dan ook een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer worden beperkt doordat:

a. de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij;

b. de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen;

c. de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

Klachtonderdeel a

4.2 In een tuchtprocedure als de onderhavige is het in beginsel aan de klagende partij om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling dat verweerder het strafdossier van klager op onrechtmatige wijze heeft verkregen. Evenmin blijkt uit het dossier dat verweerder dat strafdossier enkel op een onrechtmatige wijze had kunnen verkrijgen. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.3 In dit klachtonderdeel stelt klager dat verweerder onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van het strafdossier van klager door stukken uit dat dossier als bijlage op te nemen bij de door hem namens zijn cliënt ingediende conclusie van antwoord.

4.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder geen tuchtrechtelijk relevante grens overschreden door de betreffende stukken uit het strafdossier van klager in de procedure bij de rechtbank Rotterdam te brengen. Daarbij acht de voorzitter van belang dat die procedure betrekking heeft op de verschuldigdheid van de cliënt van verweerder, verzekeraar A, om verzekeringspenningen uit te keren. Verweerder is als advocaat per definitie partijdig en dient op te komen voor de belangen van zijn cliënt. Daarbij is verweerder naar het oordeel van de voorzitter gebleven binnen de bandbreedte van hetgeen hij als een advocaat van de wederpartij mag doen, zodat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 15 november 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 november 2017 verzonden.