Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-11-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:230
Zaaknummer
17-734/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 14 november 2017
in de zaak 17-734/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager sub 1
en
klaagster sub 2
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 8 september 2017 met kenmerk R 2017/78 edl/dh, door de raad ontvangen op 11 september 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klagers zijn echtgenoten. Zij hebben een geschil met hun buren over de locatie van een hekwerk. De buren worden sinds medio februari 2017 bijgestaan door verweerder.
1.2 Bij brief van 17 februari 2017 heeft verweerder klagers onder meer als volgt bericht:
“(…) Het geschil tussen u en cliënten heeft zich kort gezegd toegespitst op de vraag, waar de erfgrens tussen beide percelen ligt (bij het door u in 2016 verwijderde hekwerk).
(…)
Cliënten zullen dan ook over 7 dagen het hekwerk plaatsen op dezelfde locatie. (…) Mocht ik niet binnen 7 dagen na heden van u hebben vernomen, dan ga ik er vanuit dat u hiermee akkoord bent, en dat u de erfafscheiding verder zult respecteren. Indien u het hekwerk nogmaals verwijdert, handelt u onrechtmatig en zal ik cliënten adviseren een procedure te starten bij de rechtbank.”
1.3 Bij e-mail van 21 februari 2017 heeft klager sub 1 verweerder onder meer bericht dat klagers geen toestemming gaven voor het plaatsen van een hekwerk.
1.4 Bij brief van 8 mei 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat hij, zonder daadwerkelijk onderzoek te doen naar de werkelijke feiten, zijn cliënten heeft aangezet tot het plegen van een onrechtmatige daad. De onrechtmatige daad betreft het plaatsen van een hek/erfafscheiding midden op het erf van klagers.
3 VERWEER
3.1 Verweerder betwist dat hij klachtwaardig heeft gehandeld. Zijn verweer komt – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klagers. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De voorzitter stelt voorop dat het oordeel over de exacte locatie van de erfgrens is voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtrechter heeft daarbij geen taak.
4.3 In een tuchtprocedure als de onderhavige is het in beginsel aan de klagende partij om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling dat verweerder, zonder daadwerkelijk onderzoek te doen naar de werkelijke feiten, zijn cliënten heeft aangezet tot het plegen een onrechtmatige daad. Verweerder heeft die stelling bovendien uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. De voorzitter kan de juistheid van de klacht daarom niet vaststellen.
4.4 Ook overigens is niet gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. De klacht is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 14 november 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 14 november 2017 verzonden.