Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-11-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:189
Zaaknummer
17-827/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat verweerder zich ten onrechte als cassatieadvocaat heeft voorgedaan, noch dat was afgesproken dat hij geen werkzaamheden zou verrichten voordat toevoeging was afgegeven, nocht dat er geen duidelijke financiële afspraken zijn gemaakt. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 21 november 2017
in de zaak 17-827/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 11 oktober 2017 met kenmerk K17-022, door de raad ontvangen op 12 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
1.1 Op 29 februari 2016 heeft klager zich gewend tot verweerder naar aanleiding van een op 9 februari 2016 in een boedelscheidingsprocedure door het hof gewezen arrest. In die procedure was klager in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan door andere advocaten. Klager heeft verweerder verzocht om een executiegeschil te starten teneinde de executieverkoop van de woning te voorkomen.
1.2 Bij e-mailbericht d.d. 29 februari 2016 heeft verweerder aan klager bevestigd dat op 1 maart 2016 een intakegesprek zou plaatsvinden. Voorts heeft verweerder aan klager bevestigd:
“Overigens heb ik u nadrukkelijk gezegd dat mijn eerste indruk was dat u voor het procederen op de door u genoemde punten wellicht het beste een cassatieadvocaat raadpleegt. Ik wil bezien of daarnaast een andere rechtsgang is. In ieder geval lijkt het mij nuttig te bezien of ik niet een bemiddelende rol kan vervullen om een regeling te treffen met betrekking tot uitstel van executie van uw woning.”
1.3 Klager heeft de afspraak voor 1 maart 2016 afgezegd.
1.4 Klager heeft zich vervolgens gewend tot het Juridisch Loket, waar hij heeft aangegeven dat hij een verwijzing wenste naar verweerder als voorkeursadvocaat. Op het diagnosedocument van het Juridisch Loket d.d. 1 maart 2016 is vermeld:
“Klant wenst een executiegeschil op te starten en wil bijstand van voorkeursadvocaat. Klant stelt dat de vordering niet klopt.”
1.5 Op 10 maart 2016 heeft op verweerders kantoor alsnog een intakegesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Bij e-mailbericht d.d. 11 maart 2016 heeft verweerder de inhoud van het gesprek aan klager bevestigd. Verweerder heeft bevestigd dat hij het dossier zou opvragen bij klagers vorige advocaat, dat hij een toevoegingsaanvraag zou indienen en dat hij bij afwijzing van de toevoegingsaanvraag zijn werkzaamheden bij klager in rekening zou brengen op basis van een uurtarief van € 190,-- exclusief BTW en 6% verschotten. Ook heeft verweerder aan klager bevestigd dat hij na ontvangst van het dossier zou beoordelen of cassatie zinvol zou kunnen zijn, of een executiegeschil aan de orde zou kunnen zijn, of klagers vorige advocaat fouten heeft gemaakt en of het mogelijk zou zijn om vernietiging van de verdeling te vorderen.
1.6 Op 23 maart 2016 heeft verweerder het dossier bij de vorige advocaat van klager opgevraagd. Op 24 maart 2016 heeft verweerder een aanvraag voor een lichte advies toevoeging ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. In de aanvraag is vermeld dat verweerder klager zou adviseren over de mogelijkheden van een executiegeschil en het instellen van cassatie.
1.7 Bij beslissing d.d. 18 april 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand negatief op de aanvraag beslist met als motivering dat de door verweerder verrichte werkzaamheden vallen onder het bereik van de reeds aan de vorige advocaat van klager verleende toevoeging. Bij e-mailbericht d.d. 26 april 2016 heeft verweerder klager bericht dat de Raad voor Rechtsbijstand negatief had beslist op toevoegingsaanvraag. Verweerder heeft klager aangeboden om hem van zijn advies te voorzien voor een bedrag van € 500,--. Bij e-mailbericht van diezelfde dag heeft klager afwijzend op dat aanbod gereageerd en heeft hij verweerder verzocht om het dossier toe te sturen aan mr. K, een cassatieadvocaat. Verweerder heeft het dossier toegestuurd aan mr. K, die namens klager cassatie heeft ingesteld.
1.8 Verweerder heeft klager op 22 juni 2016 een factuur gestuurd ten bedrage van € 1.202,70. Klager heeft deze factuur niet voldaan. Verweerder heeft ter incasso van zijn vordering op klager een gerechtelijke procedure jegens klager aanhangig gemaakt.
1.9 Klager heeft verweerder meerdere malen verzocht om de incassoprocedure op te schorten, maar verweerder was daartoe niet bereid en heeft de procedure doorgezet.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. zich ten onrechte heeft voorgedaan als cassatieadvocaat;
2. in strijd met de gemaakte afspraak werkzaamheden heeft verricht voordat de toevoeging werd afgegeven;
3. geen duidelijke financiële afspraken heeft gemaakt over de vergoeding voor zijn werkzaamheden.
3 VERWEER
3.1 Klachtonderdeel 1
De verwijzing van het Juridisch Loket betrof het executiegeschil en klager heeft verweerder gevraagd om een executiegeschil te starten. Verweerder heeft zich niet voorgedaan als cassatieadvocaat. Integendeel, verweerder heeft klager reeds voorafgaand aan het eerste gesprek erop gewezen dat hij geen cassatie kon instellen. Verweerder heeft dit op 29 februari 2016 per mail aan klager bevestigd. Tijdens de eerste bespreking op 10 maart 2016 is gesproken over klagers juridische mogelijkheden waarbij verweerder onder meer heeft aangegeven dat hij zou beoordelen of het instellen van cassatie zinvol zou kunnen zijn. Niet met de bedoeling om zelf cassatie in te stellen, maar enkel om de juridische mogelijkheden in kaart te brengen.
3.2 Klachtonderdeel 2
Verweerder heeft een lichte adviestoevoeging aangevraagd omdat de eigen bijdrage lager uitviel dan bij aanvraag van een reguliere toevoeging. Na bestudering van het geschil heeft verweerder klager op 6 april 2016 telefonisch geadviseerd en heeft hij hem ontraden om een executiegeschil op te starten. De aanvraag voor de lichte adviestoevoeging werd afgewezen, omdat de door verweerder verrichte werkzaamheden vielen onder het bereik van de reeds aan klagers vorige advocaat verstrekte toevoeging.
3.3 Klachtonderdeel 3
Verweerder heeft aan klager voorgesteld om de zaak financieel af te doen tegen betaling van een geringe vergoeding van € 500,--, maar dat voorstel heeft klager niet geaccepteerd. Om die reden heeft verweerder de daadwerkelijke kosten in rekening gebracht op basis van het overeengekomen uurtarief. Omdat betaling is uitgebleven is een gerechtelijke procedure jegens klager aanhangig gemaakt. Klager dient enkel een klacht in om onder zijn betalingsverplichting uit te komen.
4 BEOORDELING
4.1 Klachtonderdeel 1
Verweerder heeft klagers verwijt, dat hij zich ten onrechte als cassatieadvocaat heeft voorgedaan, uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts geenszins van de feitelijke juistheid van klagers verwijt. Immers, bij e-mailbericht d.d. 29 februari 2016 heeft verweerder juist expliciet aan klager bevestigd: “Overigens heb ik u nadrukkelijk gezegd dat mijn eerste indruk was dat u voor het procederen op de door u genoemde punten wellicht het beste een cassatieadvocaat raadpleegt.” Voorts blijkt uit het diagnosedocument, dat het Juridisch Loket naar aanleiding van klagers bezoek aan het Juridisch Loket heeft opgesteld, dat klager door verweerder geadviseerd wilde worden over het aanhangig maken van een executiegeschil. Het enkele feit dat verweerder klager ook wilde adviseren over andere juridische mogelijkheden, waaronder de vraag of het instellen van cassatie wellicht zinvol zou zijn, betekent nog niet dat verweerder zich ten onrechte als cassatieadvocaat heeft voorgedaan.
4.2 Gelet op het voorgaande is dit klachtonderdeel naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond.
4.3 Klachtonderdeel 2
Verweerder heeft klagers stelling, dat hij verweerder heeft gevraagd om geen werkzaamheden te verrichten voordat de toevoeging was verleend, uitdrukkelijk betwist, terwijl klager het bestaan van deze beweerdelijk gemaakte afspraak op geen enkele wijze heeft aangetoond. Uit de overgelegde stukken blijkt bovendien dat klager zelf een afspraak heeft gemaakt met verweerder om de zaak te bespreken terwijl hij wist dan wel kon weten dat op dat moment nog geen toevoeging was verleend. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, valt niet in te zien op grond waarvan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij werkzaamheden in klagers zaak heeft verricht voordat de toevoeging was verleend. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klachtonderdeel 2 eveneens kennelijk ongegrond is.
4.4 Klachtonderdeel 3
Naar het oordeel van de voorzitter valt uit de overgelegde stukken evenmin af te leiden dat verweerder geen duidelijke financiële afspraken heeft gemaakt over de vergoeding voor zijn werkzaamheden. Bij e-mailbericht d.d. 11 maart 2016 heeft verweerder aan klager bevestigd dat hij een toevoegingsaanvraag zou indienen en dat hij bij afwijzing van de toevoegingsaanvraag zijn werkzaamheden bij klager in rekening zou brengen op basis van een uurtarief van € 190,-- exclusief BTW en 6% verschotten. Toen de toevoegingsaanvraag was afgewezen heeft verweerder klager nog aangeboden om voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 500,-- in rekening te brengen, maar dat aanbod heeft klager niet geaccepteerd. Van het feit dat verweerder vervolgens op basis van het overeengekomen uurtarief een declaratie aan klager heeft gestuurd kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dat verweerder bij uitblijven van betaling jegens klager een incassoprocedure aanhangig heeft gemaakt, is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook klachtonderdeel 3 is derhalve kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht in alle onderdelen met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier op 21 november 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2017
verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.
Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.
De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:
a. Per post
Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad.
Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:
Postbus 1190, 4801 BD Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda
c. Per fax
Het faxnummer van de raad van discipline is
088-2053737
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl