Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-11-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:232
Zaaknummer
17-644/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij in familierechtelijk geschil kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 23 november 2017
in de zaak 17-644
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 21 augustus 2017 met kenmerk K064 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 21 augustus 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster is in 2015 gescheiden van haar man. De man heeft zich in 2014 gewend tot mr. K met het verzoek om juridische bijstand in de echtscheidingsprocedure. Kort nadien heeft mr. K zijn werkzaamheden opgeschort omdat klaagster en de man een mediationtraject hadden opgestart. Onder begeleiding van de mediator hebben klaagster en de man een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan opgesteld. Eind september 2015 heeft de man mr. K verzocht om een gezamenlijk echtscheidingsverzoek in te dienen.
1.2 Klaagster is na de echtscheiding verwikkeld geraakt in een geschil met de man rondom de zorg voor en omgang met hun kinderen. Verweerder staat sinds de zomer van 2016 de man bij in dit geschil.
1.3 In het najaar van 2016 heeft klaagster een verzoekschrift ingediend dat ertoe strekt dat klaagster instemmingsrecht krijgt voor elke vervoerbeweging van de kinderen als zij bij de man zijn. In reconventie heeft de man verzocht om nadere concretisering van de zorgregeling. De rechtbank heeft beschikking gewezen in januari 2017. Het verzoek in conventie is afgewezen. Het verzoek in reconventie is grotendeels toegewezen.
1.4 Op enig moment heeft klaagster nakoming van de omgangsregeling geweigerd. De reden daarvoor was dat klaagster, zakelijk weergegeven, twijfelde aan de goede zorg van de man voor de kinderen.
1.5 Verweerder heeft namens de man vervolgens een kort geding ingesteld tegen klaagster. Daarin is, zakelijk weergegeven, nakoming van de omgangsregeling (op straffe van een dwangsom) gevorderd en medewerking aan een traject van Ouderschap Blijft.
1.6 Van de voorzieningenrechter kregen klaagster en de man ter zitting de opdracht om een afspraak te maken over de omgang met de kinderen in de periode van twee weken tussen de zitting en de uitspraak van de voorzieningenrechter. Klaagster en verweerder hebben daarover vervolgens op de gang met elkaar gesproken.
1.7 Op het adres waar verweerder kantoor houdt, houdt ook mr. K. kantoor. Op de website van verweerder staat vermeld dat hij nauw samenwerkt met, onder meer, mr. K. Verweerder en mr. K voeren niet dezelfde kantoornaam.
1.8 Bij brief van 21 maart 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder neemt onvoldoende professionele afstand in acht met betrekking tot het geschil tussen klaagster en de man.
b) Verweerder maakt zich schuldig aan belangverstrengeling, nu verweerder een samenwerkingsverband onderhoudt met mr. K.
2.2 Ter onderbouwing van klachtonderdeel a heeft klaagster gesteld dat uitlatingen van verweerder het vinden van een oplossing voor het geschil tussen klaagster en de man frustreren en het maken van afspraken belemmeren. Verweerder zorgt ervoor dat de verhouding tussen klaagster en de man verder escaleert. Tijdens het gesprek na de zitting zoals hiervoor bedoeld in 1.6 heeft verweerder zich verbaal agressief gedragen tegen klaagster. Zijn taal was grof en hij trok standpunten die klaagster ter zitting had ingenomen in twijfel. Door de houding en uitlatingen van verweerder kwamen klaagster en de man na de zitting niet tot een gesprek, laat staan overeenstemming. Volgens klaagster kan de aanvallende houding van verweerder worden verklaard omdat verweerder en de man “(meer dan) kennissen van elkaar zijn”.
2.3 Ter onderbouwing van klachtonderdeel b heeft klaagster gesteld dat mr. K voor klaagster en de man gezamenlijk een ouderschapsplan heeft opgesteld en de financiën na de scheiding heeft geregeld.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat het hetgeen partijen over en weer hebben gesteld over, zakelijk weergegeven, de vraag of de man de kinderen goed verzorgt tijdens zijn omgang met hen voor de beoordeling van de klacht niet van belang is daarom niet nader zal worden besproken.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft weersproken dat hij zich agressief of onheus heeft gedragen jegens klaagster. Verweerder heeft ook betwist dat hij en de man meer dan kennissen zijn. Verweerder heeft gesteld dat klaagster hem na de zitting heeft gevraagd waarom hij boos op haar was. Verweerder heeft daarop te kennen gegeven dat hij niet boos was. Volgens verweerder heeft hij klaagster meegedeeld niet rechtstreeks met haar in overleg te willen treden, omdat hij vreesde voor een vruchteloze discussie over de vraag of de man de kinderen wel goed verzorgde. Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij zich tot de advocaat van klaagster zou wenden om te overleggen over de omgang van de man met de kinderen in de periode tussen de zitting bij en de uitspraak van de voorzieningenrechter.
4.3 In het licht van deze gemotiveerde betwisting van de stellingen van klaagster is niet aannemelijk geworden dat verweerster zich jegens klaagster heeft gedragen op een manier die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt en dat hij daarmee het gesprek tussen klaagster en de man over een oplossing van hun geschil heeft gedwarsboomd. Klachtonderdeel a is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Verweerder heeft primair aangevoerd dat mr. K geen kantoorgenoot van hem is in de zin van gedragsregel 7, vierde lid. Verweerder heeft daar, subsidiair, aan toegevoegd dat de door de man aan hem toevertrouwde belangen andere zijn dan de belangen die mr. K voor klaagster en de man heeft behartigd.
4.5 Vast staat dat verweerder en mr. K op hetzelfde adres kantoorhouden en dat sprake is van nauwe samenwerking. Als door verweerder gesteld en door klaagster niet weersproken moet worden aangenomen dat verweerder en mr. K niet voor gezamenlijke rekening en risico een kantoor voeren en de zeggenschap en eindverantwoordelijkheid over hun praktijkuitoefening niet delen. Daaruit volgt dat geen sprake is van een gezamenlijke advocatenpraktijk en dat verweerder en mr. K geen kantoorgenoten zijn en dat artikel 7 van de gedragsregels niet van toepassing is. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder over door de vrouw aan mr. K verstrekte informatie beschikte, die meebrengt dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld door de man bij te staan. Klachtonderdeel b is daarom kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 23 november 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2017 verzonden.