Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:236

Zaaknummer

17-246/DH/DH

Inhoudsindicatie

klacht tegen eigen advocaat over gebrekkige dienstverlening gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 november 2017

in de zaak 17-246/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 4 april 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 22 maart 2017 met kenmerk K256 2016 sh/ksl, door de raad ontvangen op 23 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 september 2017 in aanwezigheid van verweerder. Klager is zonder bericht niet ter zitting verschenen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Bij beschikking van de kantonrechter van 7 juni 2011 is klager onder bewind gesteld waarbij de eerste bewindvoerder is aangesteld.

2.2    Bij beschikking van de kantonrechter van 19 oktober 2012 is de eerste bewindvoerder ontslagen en is de tweede bewindvoerder benoemd.

2.3    Op 5 juni 2013 heeft klager aangifte gedaan van diefstal door de eerste bewindvoerder. Deze aangifte heeft niet tot vervolging geleid, waarna klager een klaagschrift heeft ingediend. Het gerechtshof heeft het klaagschrift behandeld en afgewezen.

2.4    Uit een brief van 21 juli 2014 van het arrondissementsparket aan klager blijkt dat hij bij brief van 16 juni 2014 aangifte heeft willen doen tegen de eerste bewindvoerder. In de brief wordt klager meegedeeld dat geen sprake is van nieuwe (vermeende) strafbare feiten en dat zijn aangifte daarom niet in behandeling zal worden genomen.

2.5    In de Staatscourant van 8 juni 2015 is gepubliceerd dat klager, zakelijk weergegeven, in aanmerking komt voor de zogenaamde “schone lei”. Klager is daarop benaderd door verweerder met de vraag of hij in dat verband behoefte had aan rechtsbijstand. Klager heeft aan verweerder laten weten dat hij in verband met de schone lei geen behoefte had aan bijstand. Klager heeft verweerder echter wel gevraagd om rechtsbijstand in de diefstalkwestie met de eerste bewindvoerder.

2.6    In de brief van 21 juli 2015 aan klager heeft verweerder meegedeeld dat de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging heeft verleend en heeft bepaald dat klager een eigen bijdrage van € 143,- moet betalen. Verweerder verzoekt klager dit bedrag te voldoen.

2.7    In zijn brief aan klager van 6 augustus 2015 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) Ik heb de door U aan mij toegezonden stukken bestudeerd en kwam tot navolgende (helaas negatieve) uitkomst.

Zowel in het strafrechtelijke deel (de klacht procedure bij het gerechtshof) als in het civiele deel heeft U eerder bot gevangen en wordt er in feite gesteld dat u een civiele procedure moet staken.

Deze procedure kost U hoe dan ook geld (eigen bijdrage en griffierecht) en gezien het in feite geringe bedrag van de vordering alsmede het risico dat U zult verliezen adviseer ik U ten stelligste deze zaak te laten rusten. (…)”

2.8    In zijn brief aan klager van 15 december 2015 heeft verweerder, zakelijk weergegeven, meegedeeld dat hij het dossier van klager heeft gearchiveerd.

2.9    In zijn brief aan verweerder van 18 januari 2016 heeft klager zijn geschil met de eerste bewindvoerder uiteengezet. Klager stelt in die brief, onder meer, dat de eerste bewindvoerder huurpenningen ter waarde van € 1.711,18 heeft ontvreemd.

2.10    In zijn brief aan klager van 21 maart 2016 heeft verweerder het volgende geschreven:

“(…) Op 15 december 2015 schreef ik U in bovengenoemd dossier dat ik de zaak gearchiveerd had.

Dit om reden dat er mijns inzien geen mogelijkheden zijn om [de bewindvoerder] aan te pakken. Ik deelde U dat ook al eerde mede.

Op Uw nadrukkelijk verzoek heb ik recent het dossier nogmaals bestudeerd. Ik moet U mededelen dat ik een civiele zaak kansloos acht en dat er mijns inziens echt geen mogelijkheden zijn om de door U vermeende diefstal/verduistering bij de wederpartij tot een veroordeling te brengen. (…)”

2.11    Op 24 maart 2016 heeft verweerder het dossier van klager aan klager geretourneerd.

2.12    Verweerder heeft zijn werkzaamheden in het dossier van klager gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich onvoldoende in de zaak van klager verdiept.

b)    Verweerder heeft voor zijn gebrekkige werk wel een vergoeding uit de verleende toevoeging ontvangen.

3.2    Op de stellingen die klager aan zijn klacht ten grondslag legt zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    Gelet op de samenhang zal de raad de klachtonderdelen gelijktijdig behandelen.

5.2    Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij in de periode dat klager hem om rechtsbijstand verzocht kampte met gezondheidsproblemen, dat hij veelvuldig telefonisch heeft gesproken met klager en dat hij geen heil zag in de kwestie. Een en ander heeft ertoe geleid dat verweerder summier is geweest in zijn schriftelijke vastlegging.

5.3    De raad is van oordeel dat de schriftelijke verslaglegging te beperkt is geweest. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. Het voorgaande betekent dat de klacht gegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder is tekortgeschoten in de schriftelijke vastlegging van zijn adviezen aan klager. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar en rechtvaardigt de maatregel van waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet grond om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, M.P. de Klerk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 november 2017 verzonden.