Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:240

Zaaknummer

17-561/A/A

Inhoudsindicatie

Gedeeltelijk ongegronde en gedeeltelijk niet-ontvankelijke klacht van derde. Verweerster heeft zich niet onnodig grievend over klager uitgelaten en ook geen beschuldigingen tegen klager geuit waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen door in een brief aan het hof te schrijven dat klager zich schuldig had gemaakt aan doodsbedreigingen en vermoedelijk ook aan een poging tot inbraak. Verweerster heeft zich (onder meer) op mededelingen van haar cliënten, aangiftes tegen klager en mededelingen van derden gebaseerd. Klager is niet ontvankelijk in zijn klacht dat verweerster haar eigen belang en niet dat van haar cliënte heeft nagestreefd door in de brief ook melding te maken van bedreigingen aan haar adres alsmede van onophoudelijk bellen naar haar kantoor door klager. Klacht ongegrond/niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 14 november 2017

in de zaak 17-561/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 22 december 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 25 juli 2017 met kenmerk 4016-0898, door de raad ontvangen op 27 juli 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 oktober 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en verweerster, vergezeld door haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met 13 bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster staat sinds ongeveer 2012 haar cliënten, mevrouw A. en mevrouw B., bij in verschillende civiele procedures tussen hen en mevrouw C. Klager is de partner van mevrouw C.

2.2 Mevrouw B. heeft op 11 en 29 mei 2014 aangifte tegen klager gedaan wegens inbraak respectievelijk bedreiging met de dood.

2.3 Op enig moment zijn in een appelprocedure tussen mevrouw A. als geïntimeerde en mevrouw C. als appellant getuigenverhoren gelast. Mevrouw C. had aan het hof laten weten klager (haar partner) en mevrouw A. als getuige te willen laten horen. Mevrouw A. wilde in contra-enquête onder meer mevrouw B. oproepen.

2.4 Bij brief van 10 oktober 2016 aan het gerechtshof heeft verweerster verzocht om de contra-enquête niet op dezelfde dag als de enquête te houden en mevrouw A. niet op dezelfde dag te laten getuigen als klager. Ter motivering van dit verzoek heeft verweerster het volgende geschreven:

"Appellante wil haar partner [klager] door het Hof doen horen als getuige in de enquête. Echter heeft [klager] vrijwel iedereen die een rol speelde in het leven van [erflater, die bij leven de partner van mevrouw B. was] al met de dood bedreigd. Daarnaast heeft hij al deze personen gedurende een zekere periode onophoudelijk gebeld als zij als gevolg van het feit dat zij zijn nummer herkenden, de telefoon niet meer opnamen. Ook heeft [klager] naar mr. [naam] die als vereffenaar was benoemd in de nalatenschap van [erflater] gebeld en deze met de dood bedreigd en heeft [klager] de voormalige secretaresse van ondergetekende gebeld en met de dood bedreigd. Direct na de bedreigingen aan het adres van de partner van wijlen [erflater] heeft iemand 's nachts in de woning van de partner van [erflater] proberen in te breken waarvan zij ook aangifte deed. Het sterke vermoeden is dat dit [klager] was (…). Als gevolg hiervan zou het kunnen dat de politie met interesse de datum en tijdstip van het getuigenverhoor zal noteren."

2.5 Verweerster heeft in deze brief verder geschreven dat de getuigen niet bereid zijn op dezelfde dag als klager naar het hof te komen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij zich in de brief van 10 oktober 2016 ongefundeerd en onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten door te vermelden dat klager mensen met de dood heeft bedreigd en dat het vermoeden bestaat dat klager in de woning van haar cliënte ingebroken heeft;

b) zij haar eigen belang in plaats van dat van haar cliënte heeft behartigd door in de bewuste brief te vermelden dat ook zijzelf en haar secretaresse door klager met de dood zijn bedreigd en klager gedurende een zekere periode onophoudelijk naar haar kantoor heeft gebeld.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht welk verweer voor zover relevant hierna aan de orde komt.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 De klacht is ingediend door de partner van de wederpartij van verweerster. Vooropgesteld wordt dat een advocaat een grote mate van vrijheid heeft de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Een advocaat dient zich echter te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn en mag zich niet onnodig grievend over de wederpartij of een derde uitlaten.

5.2 Verweerster beoogde met haar brief van 10 oktober 2016 te bereiken dat de partij voor wie zij de procedure voerde (mevrouw A.) en de door haar op te roepen getuigen in die procedure op een andere dag zouden kunnen getuigen dan op de dag dat klager zou moeten getuigen. Onweersproken is door verweerster gesteld dat haar cliënte mevrouw A. en mevrouw B. (die ook cliënte van verweerster was, maar die verweerster in de procedure van mevrouw A. als getuige wilde oproepen) niet tegelijk met klager wilden verschijnen. Eveneens onweersproken is dat het horen van A. en B. in het procesbelang van de cliënte van verweerster (mevrouw A.) was. Nu het om proceseconomische redenen doorgaans wenselijk is getuigen in enquête en contra-enquête wel op dezelfde dag te laten getuigen, diende het verzoek deugdelijk gemotiveerd te worden. De gewraakte uitlatingen vormden die motivering en dienden dus een redelijk belang van de cliënte(s) van verweerster.

5.3 Van een lichtvaardige beschuldiging of een beschuldiging waarvan verweerster de onjuistheid kende of behoorde te kennen, is geen sprake. Verweerster is afgegaan op mededelingen van haar cliënten A. en B., die werden ondersteund door aangiftes tegen klager. Verweerster heeft voorts toegelicht dat ook andere mensen die zij is tegengekomen in de vele procedures die zij voor haar cliënten A. en B. heeft gevoerd dit soort dingen over klager zeiden, onder wie de vereffenaar, een advocaat. Daarnaast had zij zelf een bandopname beluisterd waarop te horen was dat klager haar secretaresse bedreigde en is zij ook zelf bedreigd door klager, welke bedreigingen klager ook niet heeft betwist. Klager betwist niet (althans niet in de vereiste concrete zin) dat de aangiftes zijn gedaan, hij stelt slechts dat de aangiftes niet tot vervolging hebben geleid. Het is echter niet zo dat verweerster de gewraakte uitlatingen slechts mocht doen als klager daadwerkelijk zou zijn vervolgd voor de gestelde feiten. Dat geen vervolging heeft plaatsgevonden, betekent niet dat de feiten niet zijn gepleegd. Overigens heeft verweerster toegelicht dat de aangiftes niet tot vervolging hebben kunnen leiden omdat klager geen bekende woon- of verblijfplaats heeft. Verweerster behoefde in deze omstandigheden niet nader te onderzoeken of de informatie van haar cliënten juist was alvorens die informatie te gebruiken in de brief aan het hof. Daarnaast heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de beschuldigingen onjuist waren. Overigens wordt in verband met de poging tot inbraak in de gewraakte brief slechts het vermoeden uitgesproken dat klager de dader is, zodat van een beschuldiging strikt genomen geen sprake is.

5.4 Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Met klachtonderdeel b) wordt verweerster verweten dat zij haar eigen belang en niet het belang van de cliënt heeft gediend nu zij in de brief van 10 oktober 2016 melding heeft gemaakt van bedreiging van haarzelf en haar secretaresse en van het onophoudelijk telefoneren naar haar kantoor.

5.6 De regel dat het belang van de cliënt en niet enig eigen belang van de advocaat bepalend is voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen strekt ter bescherming van de cliënt. Het is dan ook alleen de cliënt die het klachtrecht toekomt bij schending van die norm. Vast staat dat klager geen cliënt van verweerster is zodat hij niet ontvankelijk is in dit klachtonderdeel.

5.7 De raad merkt overigens op dat niet valt in te zien hoe verweerster door te verwijzen naar haar eigen ervaringen met klager haar eigen belang in plaats van dat van haar cliënte heeft gediend. Het belang van haar cliënte was de getuigenverhoren op een andere dag te laten plaatsvinden. Het benoemen van de eigen ervaringen van verweerster in de brief aan het hof kon aan de motivering van dit verzoek bijdragen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

- verklaart klager niet ontvankelijk in klachtonderdeel b).

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C Gelok en L.H. Rammeloo , leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2017.

 

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 14 november 2017 verzonden.