Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:242

Zaaknummer

17-193/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij ongegrond. In de regel geldt dat een advocaat ervan uit mag gaan dat de informatie die zijn cliënt hem verschaft op juistheid berust, tenzij er concrete aanwijzingen zijn van het tegendeel. Tegenover verweersters stelling dat er geen redenen waren waarom zij niet mocht varen op de informatie die haar cliënt verstrekte, heeft klaagster niet nader onderbouwd waarom dit naar haar oordeel anders lag. Het niet gelijktijdig aan de advocaat van klaagster toezenden van stukken die verweerster bij de rechtbank heeft ingediend, is volgens de raad een slordigheidsfout en geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 4 december 2017

in de zaak 17-193/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 oktober 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief van 6 maart 2017 met kenmerk K249 2016 dk/ab aan de raad, door de raad ontvangen op 7 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van 2 oktober 2017 van de raad in aanwezigheid van verweerster, vergezeld van [kantoorgenoot]. Klaagster is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de bij 1.2 genoemde brief van de deken, alsmede van de door klaagster bij brief van 13 september 2017 nagezonden stukken en de brief van 25 september 2017 van verweerster met bijlagen. Voorts heeft de raad - bij wijze van uitzondering - kennisgenomen van de pleitnota die klaagster op 2 oktober 2017, voorafgaand aan de zitting, per e-mail aan de raad heeft gezonden.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster staat de wederpartij van klaagster bij in een echtscheidingsprocedure en aanverwante procedures. Klaagster heeft in februari 2016 een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend.

2.2 Naar aanleiding van genoemd verzoekschrift heeft verweerster namens haar cliënt een op 18 mei 2016 gedateerd verweerschrift ingediend, dat tevens zelfstandige verzoeken inhoudt.

2.3 Bij brief van 14 juli 2016 heeft verweerster de heer S. als volgt bericht:

“Geachte [heer S.],

Tot mij wendde zich [cliënt van verweerster] met het verzoek zijn belangen te behartigen.

Hierbij bericht ik u dat (…) [cliënt van verweerster] en [klaagster] in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De woning die u thans huurt is gemeenschappelijk eigendom van beide partijen. De huurpenningen die u betaalt, zijn ook gemeenschappelijk eigendom van partijen. Helaas betaalt u al enige tijd deze huurpenningen alleen uit aan [klaagster]. Dit is u niet geoorloofd. Hierbij verzoek en zo nodig sommeer ik u met ingang van de maand juli 2016 de huurpenningen volledig aan [cliënt van verweerster] te voldoen, via zijn bankrekening nummer (…), bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen jegens u genomen zullen worden. Cliënt hoopt dat het niet zover hoeft te komen. Het staat u in elk geval niet meer vrij de gehele huur aan [klaagster] te voldoen. Kunt u mij de betaling op bijgaand

e-mailadres [e-mailadres verweerster] bevestigen binnen 3 dagen na ontvangst van deze brief?

Met vriendelijke groet,

[verweerster]”

2.4 Bij e-mail van 12 juli 2016 heeft verweerster de advocaat van klaagster een concept verzoekschrift tot het leggen van conservatoir maritaal (derden)beslag gezonden. De e-mail luidt onder meer als volgt:

“(…) Voorts heeft uw cliënte tot op heden niet het deel van cliënt (50%) in de huurpenningen aan [cliënt van verweerster] voldaan. Bijgaand treft u het concept-verzoekschrift maritaal beslag aan. Indien er niet binnen 48 uur na heden de helft van de huur over de maand juni 2016 aan cliënt wordt betaald zal tot indiening dezes worden overgegaan. Ik ga ervan uit dat het de huurder dan in het geheel niet meer vrijstaat enige betaling aan wie dan ook te voldoen, zodat uw cliënte daarvan de meeste last zal hebben. (…)”

2.5 Bij brief van 13 september 2016 heeft verweerster de heer S. als volgt bericht:

“Geachte [heer S.],

Hierbij kom ik terug op mijn brief van 14 juli jl. waarop ik geen reactie ontving. (…) Hierbij stelt cliënt u in gebreke en sommeer ik u om binnen 3 dagen na dagtekening dezes het volledige achterstallige huurbedrag (…) over te maken bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen zullen worden genomen. Ik wacht uw reactie af.

Met vriendelijke groet,

[verweerster]”

2.6 Op 24 november 2016 heeft klaagster een verzoekschrift tot wijziging nevenvoorzieningen ingediend.

2.7 De Rechtbank (…), locatie (…), heeft een zitting geappointeerd tegen 5 december 2016.

2.8 In aanloop naar de zitting van 5 december 2016 heeft verweerster de rechtbank bij brief van 24 november 2016 een schriftelijke toelichting en aanvullende verzoeken gezonden.

2.9 Bij brief van 25 november 2016 heeft verweerster de rechtbank een aantal aanvullende producties gezonden.

2.10 De zaak is vervolgens behandeld ter zitting van 5 december 2016.

2.11 Bij beschikking van 6 april 2017 heeft de Rechtbank (…), locatie (…), de echtscheiding tussen klaagster en haar thans ex-echtgenoot uitgesproken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 feitelijke onjuistheden heeft vermeld waarvan zij weet en behoort te weten dat die feiten onjuist zijn en niet met de waarheid stroken; 

2) zij zich in haar verweerschrift van 18 mei 2016 onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten door ten onrechte te stellen dat klaagster verhoudingen en relaties heeft gehad met diverse hulpverleners, waaronder haar boekhouder en psycholoog;

3) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 heeft geprobeerd om klaagster in een verkeerd daglicht te stellen, onder meer door een onjuist en negatief karakterbeeld van klaagster te schetsen;

4) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 drie onroerende zaken uit de boedel zonder taxatierapport te hoog heeft getaxeerd, waardoor klaagster voor een bedrag van EUR 100.000,- is benadeeld;

5) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 onjuiste mededelingen heeft gedaan over de aankoopprijs van onroerende zaken uit de boedel;

6) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 ten onrechte heeft gesteld dat klaagster een gezamenlijk beleggingspand zonder overleg met de cliënt van verweerster en met een aanzienlijke overwaarde heeft verkocht en de opbrengst heeft weggesluisd;

7) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 ten onrechte heeft gesteld dat klaagster niet wenst mee te werken aan een gemeenschappelijke taxatie en het inschakelen van een makelaar;

8) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 ten onrechte heeft gesteld dat klaagster in een nieuwe werkkring ten minste een netto inkomen van EUR 2.500,- kan verwerven;

9) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 ten onrechte heeft gesteld dat klaagster in 2011 een nettoloon had van EUR 5.004,- per maand;

10) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 onjuistheden heeft gesteld met betrekking tot een levensverzekering;

11) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 ten onrechte heeft gesteld dat klaagster in 2013 een auto heeft gekocht voor EUR 17.000,-;

12) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 ten onrechte heeft gesteld dat haar cliënt aanspraak heeft op 50% van het maatschappelijk kapitaal in de onderneming van klaagster, terwijl zij weet dat dit niet kan;

13) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 ten onrechte heeft gesteld dat haar cliënt recht heeft op een deel van de huurpenningen, zonder rekening te houden met zijn aandeel in de lasten;

14) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 ten onrechte heeft gesteld dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan uitlokking van mishandeling door haar (thans ex-)echtgenoot, terwijl zijn aangifte jegens klaagster ter zake van het doen van valse aangifte is geseponeerd;

15) zij in haar verweerschrift van 18 mei 2016 heeft gesteld dat de (thans

ex-)echtgenoot van klaagster het onaanvaardbaar vindt dat hij de kinderen sinds 3 februari 2016 niet meer heeft gezien, terwijl verweerster ervan op de hoogte is dat de Rechtbank (…) in beschikkingen van 15 maart 2016 en 3 juni 2016 heeft besloten de omgangsregeling met haar cliënt op te schorten in afwachting van de uitkomsten van een onderzoek naar door haar cliënt veroorzaakte trauma’s bij de kinderen;

16) zij op 12 juli 2016 een concept verzoekschrift tot het leggen van conservatoir maritaal (derden)beslag aan de advocaat van klaagster heeft gezonden, welk verzoekschrift is gebaseerd op dezelfde onjuistheden als hiervoor vermeld;

17) zij zonder medeweten van de advocaat van klaagster rechtstreeks de huurder van een appartement heeft aangeschreven en deze huurder heeft gesommeerd de huur aan haar cliënt over te maken;

18) zij op 25 november 2016 aanvullende stukken aan de rechtbank heeft gestuurd zonder gelijktijdige verzending van een kopie daarvan aan de advocaat van klaagster.

4 VERWEER

4.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij niet klachtwaardig heeft gehandeld. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. 

Klachtonderdelen 1 tot en met 16

4.2 Verweerster heeft uitsluitend in het belang van haar cliënt gehandeld en is daarbij afgegaan op de informatie die hij haar heeft verstrekt. Bovendien heeft klaagster een eigen advocaat die in de inhoudelijke procedure(s), indien en voor zover daarin een onjuist beeld van klaagster geschetst zou worden, dat namens klaagster recht kan zetten. Ten aanzien van de waardering van de gemeenschap zijn er vooralsnog geen taxaties bekend en/of door klaagster in het geding gebracht, zodat ook haar stelling daaromtrent niet gevolgd kan worden. Ondanks verzoeken van de cliënt van verweerster weigert klaagster gezamenlijke taxaties te laten verrichten. Indien bedragen niet kloppen, dan zou dat kunnen, omdat uitsluitend klaagster over alle stukken / de administratie beschikt. Zij houdt die voor zich, zodat verweerster haar cliënt moet volgen.

Klachtonderdeel 17

4.3 Ten aanzien van het aanschrijven van de huurder geldt op grond van artikel 1:97 Burgerlijk Wetboek (BW) dat klaagster en de cliënt van verweerster gezamenlijk bestuursbevoegd zijn als het gaat om gemeenschappelijk eigendom. Het stond de cliënt van verweerster derhalve vrij om de huurder aan te schrijven, aangezien dit onder een bestuursdaad valt. Klaagster wordt al vanaf 13 juni 2016 verzocht om aan de cliënt van verweerster zijn deel van de huurpenningen af te dragen, waarbij incassomaatregelen reeds zijn aangekondigd. Betaling van de huurpenningen aan klaagster is niet geoorloofd; deze dienen aan de gemeenschap te worden betaald.

Klachtonderdeel 18

4.4 Op het kantoor waar verweerster werkzaam is, valt niet te achterhalen of de brief van 25 november 2016 van verweerster aan de rechtbank per gelijke post aan de advocaat van klaagster is gezonden. Het kan dus zo zijn dat dat niet is gebeurd. Dat is jammer en niet gebruikelijk, maar heeft bij klaagster niet tot enige schade of enig nadeel geleid. Ter zitting kon zij de producties immers alsnog bekijken. Gelet op de geringe complexiteit van de stukken vond de rechtbank een leespauze niet nodig.

5 BEOORDELING

5.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen 1 tot en met 16

5.2 Deze klachtonderdelen hebben betrekking op uitlatingen die verweerster namens haar cliënt heeft gedaan. Volgens klaagster heeft verweerster niet alleen onjuiste feiten geponeerd (in haar verweerschrift van 18 mei 2016 en haar concept verzoekschrift tot het leggen van conservatoir maritaal (derden)beslag), maar zich bovendien in haar verweerschrift van 18 mei 2016 onnodig grievend over klaagster uitgelaten.

5.3 Vooropgesteld moet worden dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.4 In de regel geldt dat een advocaat ervan uit mag gaan dat de informatie die  zijn of haar cliënt hem of haar verschaft op juistheid berust. Dit tenzij er concrete aanwijzingen zijn van het tegendeel. Tegenover verweersters stelling dat er geen redenen waren waarom zij niet mocht varen op de informatie die haar cliënt verstrekte heeft klaagster niet nader onderbouwd waarom dit naar haar oordeel anders lag. Voor zover de door verweerster in haar verweerschrift van 18 mei 2016 en haar concept verzoekschrift gestelde feiten of omstandigheden dan ook al niet op waarheid zouden berusten kan in elk geval niet worden aangenomen dat verweerster hiervan op de hoogte was. Evenmin acht de raad de ter discussie gestelde bewoordingen - met inachtneming van het onder 5.1 vermelde uitgangspunt en in het licht van de inhoudelijke procedures -  onnodig grievend. Hierbij wordt opgemerkt dat verweerster als advocaat per definitie partijdig is en dient op te komen voor de belangen van haar cliënt. Daarbij is verweerster naar het oordeel van de raad gebleven binnen de bandbreedte van hetgeen zij als een advocaat van de wederpartij mag doen, zodat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.5 De klachtonderdelen 1 tot en met 16 zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 17

5.6 In dit klachtonderdeel stelt klaagster dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door zonder medeweten van de advocaat van klaagster rechtstreeks de huurder van een appartement aan te schrijven en hem te sommeren de huur aan haar cliënt over te maken.

5.7 Verweerster heeft aangevoerd dat haar cliënt en klaagster op grond van artikel 1:97 BW gezamenlijk bestuursbevoegd zijn als het gaat om gemeenschappelijk eigendom. Volgens verweerster stond het haar cliënt derhalve vrij om de huurder aan te schrijven, aangezien dit een bestuursdaad betreft.

5.8 Of verweerster zich terecht beroept op artikel 1:97 BW is niet ter beoordeling aan de tuchtrechter, maar aan de rechter in het inhoudelijke geschil. Nu niet is gebleken dat verweerster een tuchtrechtelijke norm heeft overschreden, is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 18

5.9 Dit laatste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster op 25 november 2016 aanvullende stukken aan de rechtbank heeft gezonden zonder daarvan gelijktijdig een kopie aan de advocaat van klaagster te zenden. Verweerster heeft aangevoerd dat op haar kantoor niet meer te achterhalen valt of er op 25 november 2016 een kopie van die brief naar de advocaat van klaagster is gestuurd. De raad kan er daarom niet van uitgaan dat dat wel is gebeurd.

5.10 Het bedoelde handelen van verweerster dient naar het oordeel van de raad te worden aangemerkt als een slordigheidsfout en niet als tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Niet is gebleken dat klaagster door het handelen van verweerster in haar belangen is geschaad, aangezien zij en haar advocaat ter zitting van 5 december 2016 alsnog in de gelegenheid zijn gesteld om de betreffende producties te bekijken.

5.11 Gelet op het bovenstaande ziet de raad aanleiding het te laten bij de enkele constatering dat verweerster in dezen onzorgvuldig jegens klaagster heeft gehandeld zonder daar verdere gevolgen aan te verbinden. Ook dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr.

N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 december 2017 verzonden.