Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-12-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:240
Zaaknummer
17-666/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft een ernstige beroepsfout gemaakt door het griffierecht niet (tijdig) te voldoen. Daarnaast heeft hij niet c.q. onvoldoende gereageerd op verzoeken van klaagster, onder meer om het griffierecht aan haar te retourneren en om contact op te nemen met diverse instanties. Mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van twee weken passend en geboden. Daarnaast ziet de raad aanleiding om aan verweerder een voorwaardelijke geldboete van EUR 1.000,- op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat verweerder binnen 14 dagen na dagtekening van de onderhavige beslissing aan de deken moet hebben aangetoond: 1) dat hij het niet (tijdig) betalen van het griffierecht bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld en 2) dat hij het van klaagster ontvangen griffierecht aan haar heeft geretourneerd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 4 december 2017
in de zaak 17-666/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mailberichten van 17 en 20 februari 2017 met bijlagen heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief van 21 augustus 2017 met kenmerk R 2017/68 ml/mb aan de raad, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van 2 oktober 2017 van de raad in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van (…). Verweerder is, zonder bericht, niet verschenen.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de bij 1.2 genoemde brief van de deken. Voorts heeft de raad kennisgenomen van:
- de e-mailberichten van klaagster van 5 september 2017 te 09.20 uur en 10.45 uur;
- de brieven van klaagster aan verweerder gedateerd 15 februari 2017 en 27 juli 2017 (door de raad ontvangen op 7 september 2017);
- de e-mailberichten van klaagster van 12 september 2017 te 11.03 uur en 11.04 uur;
- de e-mailberichten van klaagster van 18 september 2017 te 08.20 uur en 11.12 uur.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Bij beslissing van 3 juli 2017 onder nummer 17-375/DH/RO heeft de raad verweerder op de voet van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening van de praktijk.
2.2 Voorafgaand aan die schorsing heeft verweerder klaagster in verschillende zaken op toevoegingsbasis bijgestaan. Eén van die zaken heeft betrekking op de inmiddels overleden vader (hierna: de heer X) van de minderjarige zoon van klaagster. De zoon van klaagster maakt aanspraak op (het wettelijk deel van) de nalatenschap van de heer X.
2.3 De politie heeft na het overlijden van de heer X de sleutels van de woning van de heer X overhandigd aan diens broer.
2.4 Bij e-mail van 14 september 2016 te 7.42 uur heeft klaagster verweerder als volgt bericht:
“beste [verweerder]
Ik heb uw kantoor diverse malen getracht te bellen
lukte een aantal keren niet
en gisteren een telefoon serv bedrijf
maar ben niet teruggebeld
ook nog geen reactie op mijn mail
met de vraag h[e]eft u al reactie centraal beheer/politie?
het wordt tijd om de onderhandelingen met h[e]n te starten of anders te dagvaarden
Mvg [klaagster]”
2.5 Verweerder heeft de politie namens klaagster gedagvaard in verband met (de sleutels van) de woning van de heer X. De zaak diende voor het eerst op 12 oktober 2016. Klaagster heeft tijdig het griffierecht naar verweerder overgemaakt. Verweerder had tot en met 9 november 2016 de gelegenheid om het griffierecht aan de rechtbank te betalen. Hij heeft dit echter nooit gedaan.
2.6 Bij e-mail van 13 december 2016 te 12.58 uur heeft verweerder klaagster onder meer als volgt bericht:
“Beste [klaagster],
met vertraging (ik heb immers nog steeds geen vervangster gevonden voor [secretaresse]) bericht ik je als volgt.
er is een kleine complicatie opgetreden omdat – juist door het ontslag van [secretaresse] – ik te laat het griffierecht heb betaald.
in beginsel is dat dan het eind van de procedure, tenzij de rechtbank de reden van de te late betaling accepteert. ik zal daartoe morgen een akte indienen (zie bijlage)
als de rechtbank mijn beroep niet aanvaardt, zal ik gewoon opnieuw moeten dagvaarden. (…)”
2.7 In de door verweerder opgestelde akte van 14 december 2016 is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) [Klaagster] heeft daadwerkelijk het griffierecht te laat betaald. Dit wordt veroorzaakt door het volstrekt onverwachte ontslag op staande voet, genomen door de secretaresse van [verweerder]. Bedoelde secretaresse regelde de kantooradministratie, waaronder de registratie en het klaar zetten van de betalingen van het kantoor, waaronder de griffierechten. Omdat er niet direct een andere secretaresse voorhanden was, heeft de advocaat gedurende meerdere weken echt alles zelf moeten doen, waardoor het kon gebeuren dat de tijdige betaling van het griffierecht in deze procedure is uitgebleven. Bedoelde secretaresse was 13 jaar in dienst en genoot alle vertrouwen van de advocaat. Het plotselinge vertrek was een enorme aderlating in de praktijk (éénmanskantoor) waardoor [klaagster] zich bij dezen beroept op de hardheidsclausule.”
2.8 Op 4 januari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam vonnis gewezen. Dit vonnis luidt onder meer als volgt:
“(…)
2.5 De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen grond bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. Zij wijst daartoe op het volgende.
2.6 De betalingsverplichting en de termijn waarbinnen het griffierecht betaald moet zijn vloeien rechtstreeks voort uit de wet. [Klaagster] wordt vertegenwoordigd door een advocaat en deze moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Het onverwachte ontslag van de secretaresse van de advocaat van [klaagster] ligt in diens risicosfeer. Bovendien blijkt uit de administratie van de rechtbank dat de betaling van het griffierecht niet te laat, maar nog altijd niet heeft plaatsgevonden.
2.7 De rechtbank zal [politie] dan ook overeenkomstig het uitgangspunt van de wet van de instantie ontslaan.
2.8 Gelet op het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv wordt [klaagster] veroordeeld in de proceskosten, te begroten op € 619,00 aan griffierecht. (…)”
2.9 Bij brief van 15 februari 2017 heeft klaagster verweerder onder meer als volgt bericht:
“(…) Betreft: Ongenoegen diverse zaken bij [voormalig advocatenkantoor van verweerder] (…)
[Zaak Y]:
Ik had u gevraagd om bij de Kuip de camerabeelden op te vragen bij [stadion] over de mishandeling, is niet gedaan. Ook had ik u gevraagd om bij het [ziekenhuis] mijn operatieverslag op te vragen, ook niet gebeur[d]! Ook met Slachtofferhulp had u geen contact opgenomen. (…)
Zaak onterecht afgegeven sleutels woning [de heer X]:
Over deze kwestie ook totaal niet tevreden. Het duurde zeer lang voor u uw 1e brief stuurde aan de politie! (…) Uiteindelijk na weer een lange tijd uiteindelijk de dagvaarding opgesteld wederom weer met wat kleine foutjes. (…) Als klap op de vuurpijl deelde u mede dat u gewoon vergeten was om het door mij aan u betaalde griffierecht over te maken, waardoor de zitting niet doorging. Hoe het verder verlopen was de reactie van de rechtbank hierop vele malen gemaild en u gebeld het antwoord heb ik nog steeds niet.
Tevens had ik u gevraagd om contact op te nemen met de RDW, rijksdienst wegverkeer, inzake de verkoop en overschrijving van de [auto] door de broer van [de heer X] (…).
(…) Ik had u ook diverse e-mailberichten gestuurd hierover o.a. ook de vraag naar het zaaknummer bij de rechtbank, dit om de reden dat ik zelf de rechtbank gebeld had om te vragen naar het verloop van de zaak omdat u het griffierecht te laat had betaald en op mijn e-mails geen antwoord kreeg. (…)
Tot slot verzoek ik u om het door mij aan u betaalde griffierecht (…) terug te storten op [rekeningnummer]. (…).
(…) Hoogachtend
Namens [minderjarige zoon van klaagster]
Gevolmachtigde [klaagster]”
2.10 Bij e-mail van 16 februari 2017 te 15.12 uur heeft klaagster verweerder verzocht om toezending van haar dossiers.
2.11 Bij e-mailberichten van 17 en 20 februari 2017 heeft klaagster de onderhavige klacht ingediend tegen verweerder. Verweerder heeft daar bij
e-mail van 27 maart 2017 op gereageerd. Vervolgens heeft klaagster hem bij e-mail van 30 maart 2017 onder meer bericht dat hij had beloofd het griffierecht op de rekening van klaagster terug te zullen storten, maar dat hij dat nog niet had gedaan.
2.12 De deken heeft verweerder bij brieven van 13 april en 15 mei 2017 in de gelegenheid gesteld te dupliceren. Verweerder heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.13 Bij e-mail van 31 juli 2017 heeft klaagster de deken verzocht om de klacht door te zenden aan de raad van discipline.
2.14 Op 24 augustus 2017 heeft verweerder klaagster een WhatsApp-bericht gestuurd met de volgende inhoud:
“dag [klaagster] zou het niet eens tijd worden om eens in alle rust een kop koffie met elkaar te drinken? ik weet heel goed dat ik steken heb laten vallen en dat jij vol emoties zit met dit hele dossier… ik hoor graag van je”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij het griffierecht niet (tijdig) heeft overgemaakt aan de rechtbank en dit - ondanks een daartoe strekkend verzoek - niet aan klaagster heeft geretourneerd;
b) hij niet op verzoeken, (e-mail)berichten en telefonische berichten van klaagster heeft gereageerd;
c) hij niet heeft gereageerd op verzoeken van klaagster om contact op te nemen met [stadion], Slachtofferhulp, [ziekenhuis] en de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft bij e-mail van 27 maart 2017 te 11.08 uur aan klaagster, met een cc aan de deken, op de klacht gereageerd. Zijn reactie komt - kort gezegd - op het volgende neer. Verweerder was lange tijd van mening dat de politie verkeerd had gehandeld door de sleutels van de woning van de heer X aan “de familie” te geven, temeer toen het verweer van de advocaat van Centraal Beheer Achmea - dat de politie zich aan het protocol had gehouden - niet bleek te kloppen, aangezien een dergelijk protocol niet bestond. Verweerder is echter van mening veranderd toen hij van de advocaat van Centraal Beheer Achmea vernam dat het voor de politie een uitgemaakte zaak was om de sleutels niet aan klaagster te geven, omdat zij enkele dagen vóór het overlijden van de heer X nog aangifte jegens hem had gedaan. Op basis daarvan was verweerders herziene mening dat het handelen van de politie niet onrechtmatig was.
4.2 Verweerder heeft, ondanks daartoe door de deken in gelegenheid te zijn gesteld, niet gedupliceerd. Hij is evenmin ter zitting van de raad verschenen.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder heeft de klacht niet - althans onvoldoende gemotiveerd - betwist. Daarom gaat de raad uit van de juistheid van de stellingen van klaagster, die bovendien steun vinden in het dossier.
5.2 Op grond van het voorgaande staat vast dat verweerder heeft verzuimd tijdig griffierecht te betalen in de civiele procedure tegen de politie. Dat is een beroepsfout. Het enkele feit dat verweerder tijdelijk geen secretaresse had omdat zij haar arbeidsovereenkomst onverwachts had opgezegd, is geen geldig excuus voor het niet (tijdig) betalen van griffierecht. Het is bij uitsluiting de verantwoordelijkheid van de advocaat om termijnen te bewaken.
5.3 De raad zal ex artikel 48 lid 10 Advocatenwet ambtshalve uitspreken dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Het laten verlopen van een termijn is een ernstige fout met grote gevolgen, omdat klaagsters vordering niet inhoudelijk is behandeld door de rechtbank. Dit is in hoge mate onzorgvuldig, temeer nu daarvoor geen rechtens relevante reden was.
5.4 Nu klaagster zulks heeft gesteld, en uit het onderhavige klachtdossier niet van het tegendeel blijkt, moet het er bovendien voor worden gehouden dat verweerder het niet (tijdig) betalen van het griffierecht niet bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld en dat hij het door klaagster betaalde griffierecht niet aan haar heeft geretourneerd. Ook dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.5 Voorts is op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting komen vast te staan dat verweerder onvoldoende bereikbaar was voor klaagster en niet adequaat op haar verzoeken heeft gereageerd. Hij heeft derhalve gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klaagster had moeten betrachten.
5.6 Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de klacht gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft een ernstige beroepsfout gemaakt door het griffierecht niet (tijdig) te voldoen. Dit alleen al rechtvaardigt een zware maatregel. Daarnaast heeft verweerder niet c.q. onvoldoende gereageerd op verzoeken van klaagster, onder meer om het griffierecht aan haar te retourneren en om contact op te nemen met diverse instanties. Verweerder is aldus op verschillende manieren tekortgeschoten.
6.2 Alles overziend, en mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van twee weken passend en geboden. Daarnaast ziet de raad aanleiding om aan verweerder een voorwaardelijke geldboete van EUR 1.000,- op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat verweerder binnen 14 dagen na dagtekening van de onderhavige beslissing aan de deken moet hebben aangetoond: 1) dat hij het niet (tijdig) betalen van het griffierecht bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld en 2) dat hij het van klaagster ontvangen griffierecht aan haar heeft geretourneerd.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,- aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 2 (twee) weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- legt aan verweerder tevens de maatregel van geldboete van EUR 1.000,- op;
- bepaalt dat de maatregel van geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd:
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder uiterlijk binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak aan de deken heeft aangetoond dat hij het niet (tijdig) betalen van het griffierecht bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder uiterlijk binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak aan de deken heeft aangetoond dat hij het van klaagster ontvangen griffierecht aan klaagster heeft geretourneerd;
- spreekt ambtshalve uit dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 4 december 2017 verzonden.