Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:253

Zaaknummer

17-622/A/A

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klaagster in het verleden bijgestaan in een geschil dat verband hield met de kwestie waarin verweerder de wederpartij van klaagster later heeft bijgestaan, aangezien in beide zaken de verkoop van hetzelfde onroerend goed centraal staat. Daarmee is sprake van een ter zake doend verband tussen beide zaken. Dat de feiten in beide zaken van  andere aard zijn kan daar niet aan afdoen. Aan de voorwaarde van Gedragsregel 7 lid 5 sub 1 wordt niet voldaan. Voor zover de klacht mede is ingediend namens de raadsman van klaagster is deze niet-ontvankelijk in zijn klacht, nu de bepaling van Gedragsregel 7 lid 4 strekt tot de bescherming van de belangen van klaagster en niet tot die van klager als raadsman van klaagster. Klacht voor zover deze namens klaagster is ingediend gegrond. Gezien specifieke omstandigheden geen maatregel opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 20 november 2017

in de zaak 17-622/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 april 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 16 augustus 2017 met kenmerk 4017-0272, door de raad ontvangen op 17 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 september 2017 in aanwezigheid van klager sub 2 en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 12 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief van de gemachtigde van klagers van 23 augustus 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is de voormalig cliënte van verweerder. Tot 28 juni 2016 heeft verweerder klaagster bijgestaan in een geschil tegen VL B.V. met betrekking tot de overname van A B.V. waarin een hotel wordt geëxploiteerd.

2.2 Begin 2017 is verweerder opgetreden voor H B.V. in een geschil tussen H B.V. en klaagster, welk geschil eveneens betrekking heeft op de overname van A B.V.

2.3 Op 10 april 2017 heeft klager verweerder een brief gestuurd, met onder meer de volgende inhoud:

“U treedt op voor [H B.V.] tegen mijn cliënte [klaagster] in een geschil over [A B.V.]

Op 28 juni 2016 nam ik van u over de behandeling van een zaak van [klaagster] tegen [VL B.V.] waarin eveneens de overname van [A B.V.] centraal staat.

Het staat derhalve buiten twijfel:

(i) dat u onlangs nog de belangen van [klaagster] behartigde,

(ii) dat u thans tegen deze vennootschap optreedt en

(iii) dat de thans aan u toevertrouwde belangen dezelfde kwestie betreffen ten aanzien waarvan u eerder [klaagster] bijstond; en

(iv) dat u beschikt over vertrouwelijke informatie afkomstig van uw voormalige cliënt, zaaksgebonden informatie en informatie de persoon dan wel het bedrijf van uw voormalig cliënt betreffende, die van belang kan zijn in de zaak tegen de voormalige cliënt.

Dat betekent dat u handelt in strijd met de Gedragsregels, in het bijzonder artikel 7.

Door deze verzoek ik u mij

Uiterlijk woensdag 12 april 2017

schriftelijk te bevestigen dat u de behandeling van deze zaak neerlegt bij gebreke waarvan ik mij tot de Deken zal wenden.”

2.4 Op 13 april 2017 heeft verweerder klager een e-mail gestuurd, met onder meer de volgende inhoud:

“U beroept zich namens uw cliënte op gedragsregel 7 lid 4; een advocaat mag niet optreden tegen een voormalig cliënt van hem of van een kantoorgenoot.

De afwijking daarop is te vinden in lid 5 van dit artikel. (…) de door u onder i t/m iv gestelde argumenten, die slechts in algemene bewoordingen zijn gesteld, laten onverlet dat de uitzonderingen als bedoeld in lid 5 zich hier voordoen.

Mocht u een andere mening zijn toegedaan, dan verneem ik gaarne gemotiveerd van u waarom de uitzonderingen zich hier niet voordoen zodat ik mijn standpunt kan heroverwegen.”

2.5 Op 21 april 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.6 Op 24 mei 2017 heeft verweerder aangegeven zich aan de zaak te zullen onttrekken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tegen klaagster heeft opgetreden terwijl zij een voormalig cliënte van verweerder is.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert allereerst aan dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht omdat hij er geen belang bij heeft. Gedragsregel 7 lid 4 strekt tot bescherming van de belangen van de cliënte van klager. Aangezien de klacht door klager is ingediend, en niet mede namens zijn cliënte, stuit de klacht reeds daarop af.

4.2 Verweerder werpt voorts op dat in dit geval is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van Gedragsregel 7 lid 5. In essentie gaat het in beide zaken weliswaar om de verkoop van hetzelfde hotel, doch beide zaken zijn van geheel andere aard. De feiten in beide geschillen zijn wezenlijk anders. Ook is er geen sprake van dat vertrouwelijke of zaaksgebonden informatie beschikbaar is gekomen. Van overige redelijke bezwaren is evenmin gebleken, aldus steeds verweerder.

4.3 Ten slotte stelt verweerder dat hij er naar aanleiding van de brief van klager van 10 april 2017 vanuit was gegaan dat klager zich tot de deken zou wenden voor bemiddeling, en niet direct een klacht zou indienen. Ook benadrukt verweerder dat hij zich, na overleg te hebben gevoerd met zijn cliënte, direct aan de zaak heeft onttrokken. Hij heeft zich in de procedure jegens klaagster wel gesteld maar daarna geen verdere proceshandelingen verricht, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De raad zal eerst onderzoeken of beide klagers voldoende belang hebben bij hun klacht. Op grond van Gedragsregel 7 lid 4 is het de advocaat niet toegestaan tegen een voormalig cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem op te treden. Deze regel heeft de bescherming van die (voormalig) cliënt ten doel, een wederpartij, een advocaat of een derde kunnen zich er niet op beroepen. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in zijn klacht, klaagster kan wel in haar klacht worden ontvangen. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de klacht niet mede namens klaagster is ingediend, volgt de raad hem niet, nu klager bij brief van 23 augustus 2017 en ter zitting heeft bevestigd dat de klacht mede namens klaagster is ingediend. De raad ziet geen aanleiding om daar aan te twijfelen. 

5.2 De raad overweegt, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalig cliënt. Dit volgt uit Gedragsregel 7 lid 4. De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt.

5.3 Dit uitgangspunt leidt slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in Gedragsregel 7 lid 5 of lid 6. De situatie van Gedragsregel 7 lid 6 is hier niet aan de orde, beoordeeld moet worden of is voldaan aan de in Gedragsregel 7 lid 5 genoemde voorwaarden.

5.4 De eerste voorwaarde van Gedragsregel 7 lid 5 houdt in dat de advocaat van het bepaalde in Gedragsregel 7 lid 4 alleen kan afwijken, indien de aan de advocaat toevertrouwde belangen niet betreffen dezelfde kwestie ten aanzien waarvan de voormalige cliënt werd bijgestaan door de advocaat, de aan de advocaat toevertrouwde belangen ook geen verband hielden met die kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is.

5.5 Vast staat dat verweerder klaagster in het nabije verleden heeft bijgestaan in een geschil dat verband hield met de verkoop van haar hotel en vervolgens tegen klaagster is opgetreden in een geschil over de verkoop van het pand waarin het hotel gevestigd is en dat ook eigendom was van klaagster. Daarmee is sprake van een ter zake doend verband tussen de beide geschillen. Aan de voorwaarde van Gedragsregel 7 lid 5 sub 1 wordt aldus niet voldaan.

5.6 Nu reeds aan de eerste voorwaarde van gedragsregel 7 lid 5 niet is voldaan kunnen de overige (cumulatieve) voorwaarden onbesproken blijven. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht gegrond is.

6 MAATREGEL

Gezien het voorgaande is de klacht, voor zover deze namens klaagster is ingediend, gegrond. De specifieke omstandigheden van het geval brengen de raad echter tot het oordeel dat geen maatregel behoeft te worden opgelegd. Daarbij weegt de raad alle omstandigheden van de zaak mee, waaronder dat verweerder zich na overleg met zijn cliënt direct aan de zaak heeft onttrokken en voorts dat niet is gebleken dat verweerder zich inhoudelijk heeft bemoeid met de gerechtelijke procedure tegen klaagster.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht;

- verklaart de klacht van klaagster gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 20 november 2017 verzonden.