Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:245

Zaaknummer

17-474/A/A

Zaaknummer

17-475/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaten wederpartij over ontbreken van vertegenwoordigingsbevoegdheid om namens drie vennootschappen beslag te leggen. Klacht over verweerster ongegrond, aangezien namens verweerster onweersproken is gesteld dat zij pas na het leggen van de beslagen bij de zaak betrokken raakte. Naar het oordeel van de raad mocht verweerder onder de specifieke omstandigheden van dit geval vertrouwen op de mededelingen van zijn contactpersonen dat de drie vennootschappen waren overgenomen door T B.V., en rustte er op hem dus geen verplichting om nader onderzoek te verrichten. Klacht over verweerder eveneens ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 27 november 2017

in de zaken 17-474/A/A en 17-475/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 5 december 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2 Bij brief aan de raad van 21 juni 2017 met kenmerk 4016-0848 en 4016-0870, door de raad ontvangen op 23 juni 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 oktober 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 15 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klagers zijn sinds 2010 verwikkeld in gerechtelijke procedures met V B.V., VF B.V. en IF B.V. (hierna gezamenlijk: de drie vennootschappen). Het kantoor van verweerders staat de drie vennootschappen sinds eind 2012 bij.

2.2 De aandelen in de drie vennootschappen behoorden tot 13 augustus 2015 in eigendom toe aan RI N.V. (hierna: de moedervennootschap). Op 13 augustus 2015 is de moedervennootschap in staat van faillissement verklaard. Na het faillissement zijn de aandelen en het bestuur van de drie vennootschappen in verschillende handen gekomen.

2.3 Op 22 december 2015 is in een procedure tussen V B.V. en klagers arrest gewezen. In die procedure is vastgesteld dat klagers onrechtmatig hebben gehandeld jegens de drie vennootschappen en is de zaak voor een schadevergoeding verwezen naar een schadestaatprocedure.

2.4 Ter verzekering van de schadevergoedingsvordering hebben de drie vennootschappen op 20 januari 2016 een verzoek gedaan tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van klagers. Het verlof tot beslaglegging is op 21 januari 2016 verleend en de beslagen zijn op 22 januari 2016 gelegd.

2.5 Klagers hebben vervolgens in kort geding opheffing van de gelegde beslagen gevorderd. Bij vonnis van 11 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter de gelegde beslagen opgeheven.

2.6 Zowel klagers als de drie vennootschappen zijn van het kortgedingvonnis van 11 februari 2016 is hoger beroep gekomen. Advocaten van het kantoor van verweerders hebben zich vervolgens onttrokken aan het appel dat door de drie vennootschappen was ingesteld.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij namens de drie vennootschappen beslagen hebben doen leggen onder klagers en namens de drie vennootschappen hebben geprocedeerd, zonder dat zij daartoe als advocaat gerechtigd waren of daarvoor een volmacht hadden.

4 VERWEER

4.1 Verweerders voeren aan dat na het faillissement van de moedervennootschap contact is geweest met de titulair bestuurder en gevolmachtigde van V B.V., die aangaf dat de drie vennootschappen waren overgenomen door T B.V., en dat de procedures zouden worden voortgezet. Een en ander werd bevestigd door de General Counsel van (de bestuurder van) V B.V. en ook door de Corporate Legal Counsel van (de bestuurder van) V B.V., die gedurende de looptijd van de aanhangige procedures steeds als aanspreekpunt namens de drie vennootschappen heeft gefungeerd. Verweerders hebben op deze mededelingen vertrouwd. De drie vennootschappen zijn altijd opgetreden als één onderneming met één aanspreekpunt, daarom was er geen aanleiding om aan deze mededelingen te twijfelen. Pas op 12 februari 2016 bleek dat de verstrekte informatie niet juist was, en dat de aandelen van IF B.V. werden gehouden door het failliete IBS B.V. en de aandelen van VF B.V. door het failliete IBG B.V. Toen is direct contact opgenomen met de curatoren van voornoemde vennootschappen. Uiteindelijk is geen overeenstemming bereikt over voortzetting van de procedures waarna het kantoor van verweerders zich heeft onttrokken. Verweerders stellen aldus zorgvuldig te hebben gehandeld.

4.2 Verweerders voeren voorts aan dat klagers geen belang hebben bij hun klacht, aangezien vaststaat dat zij in elk geval bevoegd waren om namens één van de drie vennootschappen, V B.V., op te treden. Ook indien enkel namens V B.V. was opgetreden waren de beslagen voor hetzelfde bedrag gelegd.

4.3 Ten slotte voeren verweerders aan dat verweerster (sub 2) ten tijde van het leggen van de beslagen (nog) niet bij de zaak betrokken was, maar dat zij pas bij de voorbereidingen voor het opheffingskortgeding bij de zaak betrokken raakte.

5 BEOORDELING

5.1 Klagers verwijten verweerders dat zij namens de drie vennootschappen beslagen hebben doen leggen onder klagers en namens de drie vennootschappen hebben geprocedeerd, zonder dat zij daartoe als advocaat gerechtigd waren of daarvoor een volmacht hadden.

5.2 De raad gaat voorbij aan het standpunt van verweerders dat klagers geen belang zouden hebben bij hun klacht, aangezien zij in elk geval bevoegd waren om namens V B.V. op te treden en klagers aldus geen schade hebben geleden door de verweten gedragingen van verweerders. De vraag of klagers schade hebben geleden door de verweten gedragingen van verweerders is voor de ontvankelijkheid van de klacht niet doorslaggevend. Aangezien klagers door het handelen waarover wordt geklaagd rechtstreeks in hun belang zijn of kunnen worden getroffen kunnen klagers in hun klacht worden ontvangen.

5.3 De raad overweegt voorts dat namens verweerster (sub 2) onweersproken is gesteld dat zij pas na het leggen van de beslagen bij de zaak betrokken raakte. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom haar daarvoor enig tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Voor zover de klacht is ingediend over verweerster is deze derhalve ongegrond.

5.4 Tussen partijen is niet in geschil dat (het kantoor van) verweerder tot aan het faillissement dat is uitgesproken op 13 augustus 2015 bevoegd was de drie vennootschappen in rechte te vertegenwoordigen. Verder is niet weersproken dat verweerder geen rechtstreekse contacten onderhield met de drie vennootschappen maar met contactpersonen daarvan. De vraag die ter beoordeling aan de raad voorligt is aldus of op verweerder, gegeven voormelde omstandigheden, een verplichting rustte om, nadat het faillissement van de moedervennootschap was uitgesproken, middels een uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel na te gaan in hoeverre zijn opdrachtgever (nog steeds) bevoegd was om namens de drie vennootschappen een opdracht te verstrekken, of dat hij mocht vertrouwen op de mededelingen van zijn contactpersonen ter zake.

5.5 Naar het oordeel van de raad mocht verweerder onder de specifieke omstandigheden van dit geval vertrouwen op de mededelingen van zijn contactpersonen dat de drie vennootschappen waren overgenomen door T B.V., en rustte er op hem dus geen verplichting om nader onderzoek te verrichten. De raad neemt daarbij in aanmerking de functie van de contactpersonen (General Counsel en Chief Legal Counsel), dat het hier ging om een lopende zaak, en dat er voor verweerder geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de mededelingen van zijn contactpersonen. In dat verband is tevens onweersproken gesteld dat de Chief Legal Counsel ook bij het opheffingskortgeding namens de drie vennootschappen aanwezig was. In deze specifieke context acht de raad het niet onbegrijpelijk dat er door verweerder geen nader onderzoek is gedaan naar de juistheid van de aan hem gedane mededeling. In het licht van voormelde omstandigheden is de grens van het tuchtrechtelijk laakbare niet overschreden.

5.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht, voor zover deze is ingediend over verweerder, eveneens ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis en E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 27 november 2017 verzonden.