Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:254

Zaaknummer

170291

Inhoudsindicatie

Art- 5-beklag

Inhoudsindicatie

Het hof heeft nadere inlichtingen nodig alvorens te kunnen beslissen op het klaagschrift van klager. Volgt aanhouding van de verdere behandeling, zodat klager de door het hof verzochte gegevens kan verstrekken.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing                                   

van 15 december 2017

in de zaak 170291           

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de raad

1    BEKLAG

1.1    In een beklagschrift, door de griffie van het hof op 2 november 2017 ontvangen, heeft klager zich beklaagd over de beslissing van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (verder: de raad) van 9 oktober 2017, houdende de weigering van de raad om het verzoek van klager tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen.

1.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 november 2017, waar klager met mr. B, en de deken mr. J.F.C. Schnitzler met mr. H. Nieuwenhuizen, secretaris van de raad, en met mevrouw I. Minkenberg, adjunct-secretaris van de raad, zijn verschenen. Mr. B heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

1.3    Het hof heeft kennis genomen van:

-    het beklagschrift van klager;

-    de antwoordmemorie van de raad, ter griffie van het hof ontvangen op 16 november 2017;

-    de e-mail van mr. B van 23 november 2017 met vier producties.

2    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

2.1    Klager heeft als advocaat op het tableau ingeschreven gestaan van 28 februari 2014 tot 25 juli 2016. Op laatstgenoemde datum om 18.34 uur heeft klager zich op eigen verzoek van het tableau laten schrappen.

2.2    Klager is op 28 februari 2014 zijn eigen kantoor begonnen (B Advocaten) met mr.  K als buitenpatroon; klager hield voor eigen rekening kantoor in hetzelfde pand als mr. K. Dit patronaat is wegens het uiteindelijk ontbreken van onderling vertrouwen beëindigd per 1 augustus 2014; mr. K was van mening dat klager zich niet begeleidbaar opstelde.

2.3    De volgende patroon was mr. G, bij wie klager eveneens met zijn eigen kantoor in hetzelfde pand was gevestigd. Nadat de bemiddeling van de deken al een aantal malen was ingeroepen heeft mr. G de raad bij brief van 6 maart 2015 verzocht zijn patronaat over klager te beëindigen op diverse gronden. Mr. G was van mening dat klager volstrekt ongeschikt was om advocaat te worden en mr. G zei geen kans meer te zien om klager verder als patroon te begeleiden.  

2.4    Mede in verband met het feit dat klager zonder patroon dreigde te komen heeft op 5 maart 2015 een dekenbezoek aan het kantoor van klager plaatsgevonden. Klager heeft zich toen onheus jegens de deken gedragen, waarvoor hij diezelfde avond bij de adjunct-secretaris telefonisch zijn excuus heeft aangeboden. Klager heeft die dag ook de deken op diens verzoek geïnformeerd over de dringende termijnen die in bij klager in behandeling zijnde zaken speelden. Op 9 maart 2015 heeft mr. S namens klager de deken ervan op de hoogte gesteld dat er nog een niet eerder genoemde appeltermijn liep die diezelfde dag verstreek, in een alimentatiezaak.

2.5    Vanaf 17 maart 2015 was mr. M de buitenpatroon van klager.

2.6    Op 25 juli 2016 ontving klager het bericht dat hij was uitgesloten van deelname aan de eindtoets beroepsattitude en beroepsethiek op 6 oktober 2016, omdat hij niet aan het onderwijs had deelgenomen. Herkansing zou pas in maart 2017 mogelijk zijn.

Diezelfde avond heeft klager zich, zonder voorafgaand overleg daarover met mr. M, van het tableau laten schrappen.

2.7    In deze periode speelde ook een fraudesignaal van Nationale Nederlanden (verder: NN) in verband met een aantal letselschadezaken die klager behandelde en hoge door hem daarin opgevoerde buitengerechtelijke kosten. Op 27 juli 2016 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden van klager met de deken, de adjunct-secretaris, mr. M, de heer K van NN en mevrouw Q van een extern onderzoeksbureau. Mr. B heeft deze kwestie voor klager bij NN behandeld en de zaak is met een schikking geëindigd. In september 2017 heeft de deken van NN vernomen dat NN “om haar moverende redenen had besloten om vooralsnog geen verdere maatregelen tegen klager te ondernemen”.

2.8    De uitvoeringsorganisatie van de beroepsopleiding advocatuur, CPO, heeft op 1 juni 2016 een overzicht verstrekt van de door klager tot dan toe behaalde resultaten. Voor geen enkel vak heeft klager een voldoende gehaald. Bij een aantal toetsen had hij zich ziek gemeld zonder een medische verklaring over te leggen, waardoor deze toetsen als niet gehaald worden beschouwd. Voor de meeste vakken resteert nog één laatste herkansingsmogelijkheid. Klager is volgens de raad twee keer, volgens klager zelf één keer, zonder afmelding niet aanwezig geweest bij een zogenaamd open haard-gesprek, een verplicht onderdeel van de beroepsopleiding. Volgens klager was dat omdat hij zich in de locatie van het gesprek had vergist.

2.9    De facturen voor opleidingskosten (€ 6.794,39) en de financiële bijdrage voor de orde 2015 (€ 273,--) zijn aanvankelijk naar een oud adres van klager gestuurd. Op 3 juni 2015 is door de financiële administratie van de orde aan klager een e-mail gestuurd dat de facturen nu aan het juiste adres waren verzonden en dat de betaaltermijn van 10 dagen na herinnering, op 3 juni 2015 inging. De financiële bijdrage 2015 is door klager betaald op 22 juni 2015 en de kosten beroepsopleiding op 11 november 2015. De financiële bijdrage 2016 en twee facturen voor herkansing van toetsen in september en december 2015 zijn door klager pas 5 tot 8 maanden na de factuurdatum betaald. De betaaltermijn voor de bijdrage is zes weken en voor de opleidingskosten 30 dagen.

2.10    Bij de deken zijn in de periode dat klager advocaat was, drie klachten tegen klager ingediend. Eén klacht is doorgezonden naar de Raad van Discipline en daar behandeld op 13 november 2017.

2.11    Na zijn schrapping van het tableau is klager verder gegaan als belangenbehartiger in letselschadezaken met zijn eigen bureau B, waar hij ook een aantal medewerkers in dienst heeft. Klager is voorlopig voornemens om, als hij weer als advocaat zou worden toegelaten, dat bureau op afstand voort te zetten, naar zijn zeggen met hooguit in de avonduren en in het weekend wat controlerende werkzaamheden.

3    VERZOEK EN WEIGERING

3.1    Op 5 september 2017 heeft klager een verzoek tot inschrijving als advocaat (artikel 2 lid 5 Advocatenwet) en een verzoek tot goedkeuring van de stage met mr. B als beoogd patroon (art. 3.5 lid 2 Voda) bij de raad ingediend. Het voornemen was dat klager voor 32 - 40 uur per week als stagiaire in dienstverband bij B Advocatuur werkzaam zou zijn.

3.2    Op 11 september 2017 heeft naar aanleiding van voormelde verzoeken een gesprek plaatsgevonden tussen de deken, de voltallige raad en de adjunct-secretaris enerzijds, en achtereenvolgens mr. B en klager anderzijds. Daarbij heeft mr. B onder meer gezegd dat hij nog ongeveer 8 dossiers in behandeling heeft en dat de afspraak met klager is dat hij een aantal zaken van zijn letselschadebureau meeneemt, waaruit mr. B dan zal worden betaald. Klager heeft in dat gesprek onder meer gezegd dat hij aan zichzelf heeft gewerkt om zich anders te gaan gedragen, niet met hulp, maar in zijn eentje. In reactie op door de deken geuite bedenkingen over de combinatie van de advocatuur met het letselschadebureau van klager heeft klager gezegd dat hij zich van zijn eigen letselschadebureau probeert te distantiëren zolang hij bij mr. B in loondienst is. Hij wil wel deze onderneming voortzetten en directeur blijven. Klager wil een deel van zijn dossiers meenemen naar mr. B, maar hij heeft dat nog niet concreet met mr. B of zijn cliënten besproken. 

3.3    Bij beslissing van 9 oktober 2017 heeft de raad geweigerd het verzoek van klager om als advocaat ingeschreven te worden in behandeling te nemen. Als uitvloeisel daarvan heeft de raad ook goedkeuring onthouden aan de stage bij mr. B (artikel 3.6 lid 1 sub h Verordening). De raad legde aan zijn beslissing ten grondslag, kort weergegeven: de niet goed verlopen patronaten bij mrs. K en G; de gang van zaken rond het kantoorbezoek van 5 maart 2017, die was vastgelegd in een e-mail van de deken aan klager van 13 maart 2017; de abrupte uitschrijving van het tableau op 25 juli 2016, zonder voorafgaand overleg daarover met mr. M; het fraudesignaal van NN; het feit dat klager onvoldoende tijd en aandacht aan de Beroepsopleiding heeft gegeven; de betaling van opleidingskosten en financiële bijdragen aan de orde; het feit dat klager in het eindevaluatiegesprek op 28 juli 2016 niet de waarheid heeft gesproken; het feit dat drie klachten tegen klager waren ingediend; het feit dat klager voornemens is naast de advocatuur ook werkzaam te blijven in zijn onderneming B. De raad overwoog aan deze gebeurtenissen de gegronde vrees te ontlenen dat klager als advocaat inbreuk zou maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten, of zich anderszins schuldig zal maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt (artikel 4 lid 1 sub b Advocatenwet). 

4    BEOORDELING

4.1    Klager heeft een klaagschrift ingediend en daarin, en in zijn pleitnota ter zitting, kort weergegeven, het volgende naar voren gebracht. De samenwerking met mr. K liep niet goed omdat deze een strafpraktijk had terwijl klager civiele zaken behandelde, en met mr. G vlotte de samenwerking op geen enkele manier. Met mr. M liep het prima, dat was wederzijds een positieve ervaring. Klager erkent dat hij de Beroepsopleiding heeft verwaarloosd. Klager heeft zich op 25 juli 2016 overhaast laten schrappen omdat hij na het bericht dat hij een toets niet had gehaald, dacht dat hij de opleiding niet meer kon afmaken. Klager betwist de inhoud van de e-mail van de deken van 13 maart 2015. Wat het fraudesignaal betreft heeft NN achteraf erkend dat er niets aan de hand was. Er zijn door de raad van discipline tot dusver geen klachten tegen klager gegrond bevonden. Inmiddels heeft klager bij P (advocaat, mediator en coach) professionele hulp gezocht. Aan zijn letselschadebureau zal klager hooguit in het weekend en de avonduren aandacht besteden, en overigens staat hij open voor overleg hierover. De verwijten aan klager die aan de beslissing van de raad ten grondslag liggen waren destijds al bekend en gaven toen geen aanleiding voor een dekenbezwaar. Voor zover in het verweerschrift van de raad nieuwe verwijten staan kunnen die niet ten grondslag worden gelegd aan de weigering.

Klager wil zich verder ontwikkelen en heel graag opnieuw advocaat worden.

4.2    Het hof overweegt het navolgende.

    Nieuwe verwijten

4.3    Klager gaat er ten onrechte van uit dat alleen de in de beslissing van 9 oktober 2017 genoemde omstandigheden kunnen worden meegewogen bij de beslissing of de raad terecht heeft geweigerd het verzoek van klager in behandeling te nemen. Het hof oordeelt daarover “ex nunc” zodat alle tot nu toe gebleken feiten en omstandigheden, tot aan de einduitspraak van het hof, een rol kunnen spelen.

    Fraudesignaal NN

4.4    Met betrekking tot het fraudesignaal van Nationale Nederlanden aan het adres van klager staan naar het oordeel van het hof (in elk geval op dit op dit moment) onvoldoende feiten daarover vast om klager daarvan een verwijt te kunnen maken of dat signaal in negatieve zin mee te kunnen laten spelen bij het verzoek van klager. Vast staat nu enkel dat het signaal aldus is afgelopen dat tussen klager en NN een schikking is getroffen over de door klager in letselschadezaken geclaimde buitengerechtelijke kosten, en dat NN tot nu toe geen verdere stappen tegen klager heeft ondernomen.

    Klachten bij de deken

4.5    Ook op dit punt oordeelt het hof dat (thans) geen in het nadeel van klager wegende feiten vast staan. Op een door de Raad van Discipline behandelde klacht is nog geen uitspraak gedaan. Eén klacht achtte de deken ongegrond, onbekend is of de klager zich daarbij neerlegt. De derde klacht bevindt zich kennelijk nog in een vroeg stadium.

    Kantoorbezoek 5 maart 2015, eindgesprek 28 juli 2016

4.6    Uiteraard behoort een advocaat (-stagiaire) de deken bij een kantoorbezoek niet te schofferen en niet te beletten zijn toezicht uit te oefenen. Nu klager dat zelf kennelijk ook direct na het bezoek heeft ingezien en zijn excuses heeft aangeboden beschouwt het hof dat verder als een afgedaan incident. Van het eindgesprek van 28 juli 2016 zijn geen stukken overgelegd, zodat het hof niet kan beoordelen of klager daarop later (ten dele) weer is terug gekomen. Het hof verwijst wat dit betreft ook naar hetgeen aan het slot van r.o. 4.8 wordt overwogen.

Betaalgedrag

4.7    Een advocaat behoort zijn financiële verplichtingen aan de (plaatselijke en landelijke) orde en de Beroepsopleiding onberispelijk na te komen. Als daaraan onder omstandigheden een verhindering in de weg staat hoort hij dat tijdig en eerlijk te melden. Het betaalgedrag van klager is daarmee in het verleden niet in overeenstemming geweest; zonder daarvoor enige reden aan te voeren heeft klager herhaaldelijk veel te laat aan zijn financiële verplichtingen voldaan. Dat levert een gegronde vrees op dat klager in de toekomst evenmin tijdig aan zijn verplichtingen zal voldoen.

Niet goed verlopen patronaten; begeleidbaarheid van klager

4.8    In menselijke relaties, en ook in de verhouding patroon-stagiaire, is het altijd mogelijk dat twee personen elkaar niet “liggen” en de samenwerking niet goed verloopt. Dat kan zelfs, bij uitzondering, twee maal achtereen gebeuren. Toch heeft het hof de indruk dat klager zich in het eerste en het tweede patronaat eigenwijs, hooghartig en zodanig heeft opgesteld dat het gemakkelijk op conflicten uitliep. Dat is een houding die een stagiaire tegenover zijn patroon niet past. Met mr. K ontstond onder meer een verschil van mening over de onderhuur en de begeleidingsvergoeding, met mr. G zijn meningsverschillen geweest over de (juridische) aanpak van zaken en over de vraag of klager over incidenten wel de volledige waarheid had gesproken (o.m. de wrakingskwestie). Uit het dossier komt een aantal kwesties naar voren waarbij klager eerst standpunt A inneemt en later standpunt B, of met een bepaalde visie lijkt in te stemmen en later daarop toch terugkomt (o.a. het verslag van de deken van 13 maart 2017 en het gespreksverslag van 11 september 2017). Het hof heeft dat ook ter zitting ervaren. Klager heeft erkend dat hij soms teveel met zijn gesprekspartner mee bewoog om deze ter wille te zijn of dat hij vanuit een afhankelijke positie niet te moeilijk wilde doen (spreekaantekeningen ter zitting sub 25 en 57). Een dergelijke houding schept echter verwarring en wekt al snel de indruk van oneerlijkheid. Aan die wijze van optreden zal klager, als hij opnieuw als advocaat werkzaam wil zijn, nog het nodige moeten veranderen. Klager heeft in zijn klaagschrift aangegeven dat hij bij P professionele hulp heeft gezocht. Ter zitting van het hof is echter gebleken dat dit tot nu toe niet meer is geweest dan één telefoongesprek met P, waarna klager dit verder weer heeft laten rusten.

Beroepsopleiding

4.9    Het is niet het niet-halen van toetsen op zichzelf, dat klager als grond voor de vrees van artikel 4 lid 1 sub b Advocatenwet tegengeworpen kan worden, maar wel de door klager voluit erkende omstandigheid dat hij de opleiding volstrekt heeft verwaarloosd en veronachtzaamd. Een advocaat is verplicht gedurende zijn gehele beroepsleven PE-punten te behalen, dus nu klager dat al in zijn stage laat lopen, voert de raad terecht aan dat dat gegronde vrees oplevert dat klager het ook later met zijn PE-punten niet zo nauw zal nemen.

    Inrichting stage bij mr. B, samenwerking met letselschadebureau

4.10    Naar het oordeel van het hof werpt de raad terecht de vraag op of een loondienstverband ten kantore van mr. B – wiens eigen praktijk na tientallen jaren praktijkvoering nog uiterst bescheiden is – voor klager voldoende gelegenheid biedt om verdere praktijkervaring op te doen, mede gezien het feit dat klager veel tijd zal moeten besteden om zijn toetsen van de Beroepsopleiding te halen. Hoe klager zich dit voorstelt, is voor het hof nog onvoldoende duidelijk. Van een concrete arbeidsovereenkomst met mr. B blijkt overigens nog geen sprake te zijn.

4.11    Hetzelfde geldt nog sterker voor het letselschadebureau waarvan klager thans directeur is, en dat hij naar zijn zeggen niet wil opgeven. Klager is het met de raad eens dat als advocaat met het letselschadebureau, gelet op artikel 5.4 lid 1 Voda,  geen toegestaan samenwerkingsverband mogelijk is (klaagschrift sub 75). Een controlerende functie in de avonduren en de weekenden, zoals klager zich dat nu voorstelt, staat daarmee op zijn minst op zeer gespannen voet.

4.12    Resumerend, stelt het hof vast dat van twee aspecten van het optreden van klager – de opleiding en het betaalgedrag – geoordeeld moet worden dat dat gegronde vrees oplevert als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub b Advocatenwet. Dat is op zichzelf echter niet genoeg om een verzoek tot inschrijving niet in behandeling te nemen. Omtrent een aantal andere aspecten (de relatie tot het letselschadebureau, de inrichting van de stage, de klachten, de attitude van klager) bestaat nu nog onduidelijkheid.

4.13    Het hof heeft daarom nadere inlichtingen nodig alvorens te kunnen beslissen op het klaagschrift van klager.

Daartoe zal het hof de zaak enige tijd aanhouden, om klager in de gelegenheid te stellen om, waar nodig samen met de raad, uitgewerkte plannen te ontwerpen om zijn voorgenomen stage zodanig in te richten dat deze naar het oordeel van de raad aan de regels voldoet.

Concreet dient klager het hof te voorzien van de navolgende gegevens:

*  een beschrijving van de wijze waarop hij, als hij weer als advocaat zou worden ingeschreven, de relatie met zijn letselschadebureau vorm zal geven, op een zodanige wijze dat de raad daarmee instemt;

* een (concept- of voorwaardelijke) arbeidsovereenkomst met mr. B, met werktijd, salaris en emolumenten;

*   een beschrijving van de wijze waarop de stage zal worden ingericht, zodanig dat zowel voor de Beroepsopleiding als voor praktijkvoering voldoende tijd is ingeruimd;

* een verklaring van de raad dat zij met deze stage instemt, en een verklaring van de raad of dat een nieuwe stageperiode (van drie jaar?) of een voortzetting van de oude stage (nog voor ongeveer 7 maanden?) zal zijn;

* een concept-afspraak met de raad binnen welke termijn klager de toetsen van de Beroepsopleiding zal moeten halen, en een opgave welke opleidingskosten klager daarvoor zal moeten betalen;

*  een concreet begeleidingsplan van klager door P of een vergelijkbare coach, met een bereidverklaring van die coach;

* een bericht omtrent de afhandeling van de klachten, genoemd in r.o. 4.5, met overlegging van de beslissing van de Raad van Discipline.

4.14    Het hof zal de zaak aanhouden met het verzoek aan klager om het hof vóór 1 april 2018 van de gevraagde gegevens te voorzien. De raad zal daarna in de gelegenheid worden gesteld een (schriftelijke) reactie daarop te geven, waarna het hof zal beoordelen of een voortzetting van de zitting gewenst is, of dat direct uitspraak kan worden gedaan.

4.15    Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

houdt de verdere behandeling van de zaak aan en bepaalt dat klager vóór 1 april 2018 aan het hof de in r.o. 4.13 bedoelde gegevens zal verstrekken;

bepaalt dat de zaak verder behandeld zal worden zoals in r.o. 4.14 aangegeven.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, en mrs. P.T. Gründemann, H. van Loo, R.H. Broekhuijsen en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 15 december 2017.