Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:252

Zaaknummer

17-838/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over deken. Deken komt grote mate van vrijheid toe bij inrichting onderzoek, en was in dat kader niet gehouden om commentaar van klager op de concept-aanbiedingsbrief over te nemen. Daarbij geldt dat volledige klachtdossier aan raad is toegezonden, waaronder commentaar van klager op concept-aanbiedingsbrief, zodat raad daar kennis van heeft kunnen nemen. Klacht deels kennelijk ongegrond. Voor het overige is klager niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 30 november 2017

in de zaak 17-838/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

 

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 19 oktober 2017 met kenmerk td/md/17-209, door de raad ontvangen op 20 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Begin 2014 heeft klager bij de voorganger van verweerder klachten ingediend. In dat kader heeft er op 15 april 2014 een gesprek plaatsgevonden tussen klager en een stafmedewerkster.

1.2 Op 23 april 2014 heeft deze stafmedewerkster een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brieven d.d. 18 april 2014 en “paasmaandag, 5 over 6”. Naar aanleiding van uw brieven bericht ik u als volgt.

U bent, zo begrijp ik uit uw brieven, verontwaardigd dat ik in het gesprek op 15 april 2014 niet over de toestemming heb gesproken die de deken aan advocatenkantoor [B] heeft gegeven om conservatoir beslag te mogen leggen. Ik kan dat begrijpen.

Vlak voor het gesprek heb ik inderdaad vernomen dat de deken om zijn advies was gevaagd door het advocatenkantoor [B] in verband met het leggen van een conservatoir beslag. Op grond van gedragsregel 27 sub 7 dient een advocaat overleg met de deken te hebben hierover. De deken heeft kennelijk geoordeeld dat er geen bezwaar bestond tegen het leggen van conservatoire maatregelen.

Omdat ik toen geen idee had of het beslag inmiddels was gelegd, heb ik uw reactie in het gesprek afgewacht. Uit uw verhalen heb ik uiteindelijk niet iets kunnen opmaken. Het is dan niet aan mij om u daarover te informeren. […]”

1.3 In de periode van 3 januari 2017 tot 8 mei 2017 heeft klager negen klachten over advocaten ingediend bij verweerder, waaronder een klacht over mr. W en mr. K.

1.4 Bij brief van 27 februari 2017 is klager door verweerder uitgenodigd om zijn klachten toe te lichten. Dit gesprek heeft op 6 maart 2017 plaatsgevonden.

1.5 Na betaling van het griffierecht heeft verweerder klager op 10 april 2017 een concept-aanbiedingsbrief in de klachtzaak over mr. W en mr. K toegezonden, waar klager vervolgens commentaar op heeft geleverd.

1.6 Op 8 mei 2017 heeft verweerder de aanbiedingsbrief in de klachtzaak over mr. W en mr. K aan de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden toegezonden. Daarbij is het volledige klachtdossier meegezonden, waaronder het commentaar van klager op de concept-aanbiedingsbrief.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij een eerlijke klachtprocedure opzettelijk, doelgericht, doelbewust en systematisch heeft gefrustreerd, dan wel heeft laten frustreren, door de opmerkingen van klager op de concept-aanbiedingsbrieven in de door hem jegens mr. W en mr. K geïnitieerde klachtprocedure niet of nauwelijks over te nemen;

b) er gerommeld wordt binnen het dekenaat Noord-Nederland waarvoor verweerder verantwoordelijk is, aangezien klager telefoongesprekken met een stafmedewerkster gevoerd heeft waarin zij tegen hem heeft gelogen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet  geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat, aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium dient te geschieden.

4.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Naar de kern samengevat dient de deken: a. een onderzoek in te stellen; b. steeds te trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad van discipline te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee. Hoe het onder a. bedoelde onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. Het staat de deken dan ook vrij om zijn visie op de klacht te geven, aan welke visie de raad niet is gebonden.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 Klager verwijt verweerder dat hij een eerlijke klachtprocedure opzettelijk, doelgericht, doelbewust en systematisch heeft gefrustreerd, dan wel heeft laten frustreren, door de opmerkingen van klager op de concept-aanbiedingsbrief in de door hem jegens mr. W en mr. K geïnitieerde klachtprocedure niet of nauwelijks over te nemen.

4.4 De voorzitter is met verweerder van oordeel dat de deken een grote mate van vrijheid toekomt bij de inrichting van het onderzoek, en hij in dat kader niet gehouden was om het commentaar van klager op de concept-aanbiedingsbrief over te nemen. Daarbij geldt dat het volledige klachtdossier aan de raad is toegezonden, waaronder het commentaar van klager op de concept-aanbiedingsbrief, zodat de raad daar kennis van heeft kunnen nemen. Aangezien de raad over alle informatie beschikte en verweerder geen informatie of stukken heeft achtergehouden kan niet gezegd worden dat verweerder de klachtprocedure heeft gefrustreerd of heeft laten frustreren. Dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 Klager verwijt verweerder voorts dat er gerommeld wordt binnen het dekenaat Noord-Nederland waarvoor verweerder verantwoordelijk is, aangezien klager telefoongesprekken met een stafmedewerkster gevoerd heeft waarin zij tegen hem heeft gelogen. Ter onderbouwing voert klager aan dat deze stafmedewerkster klager tijdens een gesprek op 15 april 2014 niet verteld heeft dat er door de deken toestemming was verleend aan een advocaat om conservatoir beslag te leggen ten laste van klager, terwijl zij daarvan wel op de hoogte was.

4.6 De voorzitter overweegt dat, ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet, een klacht door de voorzitter van de raad niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Vaststaat dat klager op 8 mei 2017 klaagt over de inhoud van een telefoongesprek dat op 15 april 2014 heeft plaatsgevonden. Blijkens de brief van 23 april 2014 van de stafmedewerkster aan klager (zie hiervoor onder paragraaf 1.3) is klager kort na dat telefoongesprek op de hoogte geraakt van het gestelde nalaten van de stafmedewerkster. Aangezien het klaagschrift is ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten van de stafmedewerkster waarop de klacht betrekking heeft zal de voorzitter klager in dit klachtonderdeel, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren.

4.7 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat, voor zover klager wel ontvankelijk was geweest, dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zou zijn verklaard. Een ander heeft immers plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheid van de voorganger van verweerder, en niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in onderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren, en klager in klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond in onderdeel a);

klager, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 30 november 2017.

Griffier  Voorzitter 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 30 november 2017 verzonden.