Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:28

Zaaknummer

7346

Inhoudsindicatie

Klager wenst te worden herbeedigd als advocaat en is certificaten van extra vakken naast notarieel recht (ten behoeven van civiel effect) kwijtgeraakt. Raad van Toezicht deed verzet. Examencommissie van de universiteit verstrekte duplicaat certificaten ondanks het ontbreken van de onderliggende administratie. Hof neemt beslissing examencommissie tot uitgangspunt. Beklag gegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 26 januari 2015

in de zaak 7346

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

De Raad van Toezicht

in het arrondissement Oost-Brabant  

de raad

1    HET BEKLAG ALS BEDOELD IN ART. 5 LID 2 ADVOCATENWET

In een klaagschrift, met als bijlage de hierna te noemen beschikking, door de griffie van het hof op 3 december 2014 ontvangen (mitsdien binnen de in artikel 5 lid 2 Advocatenwet genoemde termijn), heeft klager zich beklaagd over de beschikking van de Raad van Toezicht (thans geheten Raad van de Orde) van 4 november 2014, diezelfde dag aan hem toegezonden, houdende verzet van de raad tegen zijn inschrijving als advocaat.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 3 december 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de raad

-    de email van de gemachtigde van klager aan het hof van 12 januari 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 januari 2015, waar klager met zijn advocaat, en de deken mr. S. met mevr. I., adjunct-secretaris, zijn verschenen. De advocaat van klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

In augustus 2001 heeft klager met goed gevolg het doctoraal examen Notarieel recht afgelegd aan de Radboud Universiteit (destijds: de Katholieke Universiteit)  Nijmegen. Van 29 juli 2005 tot 2 mei 2006 heeft klager als advocaat ingeschreven gestaan in het (toenmalige) arrondissement Arnhem. Daaraan voorafgaand heeft de toenmalige portefeuillehouder toelating en opleiding van de Raad van Toezicht in Arnhem, mevr. mr. H., bij brief van 12 juli 2005 aan klager verklaard dat zij de stukken heeft getoetst en geconstateerd dat er geen bezwaar bestaat tegen de beëdiging van klager. Na mei 2006 is klager bij D. in dienst getreden.  In mei 2014 heeft klager contact gezocht met de adjunct-secretaris van de raad van toezicht in ’s-Hertogenbosch in verband met zijn voornemen om beëdigd te worden als advocaat.

Klager beschikte niet meer over de certificaten voor de vakken Strafrecht en Strafprocesrecht, waarmee hij het zgn. civiel effect – nodig voor de inschrijving als advocaat – zou kunnen aantonen. Zowel bij de Universiteit Nijmegen, als bij zijn voormalige kantoor in Arnhem, de rechtbank (destijds) Arnhem, de plaatselijke en de landelijke orde bleken de stukken vernietigd of niet (meer) voorhanden.

Bij email van 26 mei 2014 heeft de adjunct-secretaris aan klager laten weten, na overleg met de (toenmalige) deken, dat als klager het dekenformulier zou invullen en daaruit geen bezwarende omstandigheden zouden blijken, de deken op dat moment geen beletsel zag om klager tot beëdiging toe te laten. Op 2 september 2014 heeft klager een gesprek gevoerd met de (huidige) deken. Daarna heeft klager een verzoekschrift tot beëdiging bij de rechtbank ingediend. Aangezien de adjunct-secretaris vervolgens aan klager liet weten dat de deken alsnog bezwaren had tegen beëdiging van klager heeft klager dit verzoekschrift ingetrokken. Hij heeft zich op 15 september 2014 opnieuw tot de Universiteit Nijmegen, en wel de voorzitter van de Examencommissie prof. dr. J.,  gewend met het verzoek hem alsnog afschriften van de certificaten te verstrekken. Daarop heeft deze Examencommissie twee nieuwe certificaten, gedateerd op 25 augustus 2004 en voorzien van een in overleg met klager bepaald cijfer 6,5, afgegeven. Ook heeft de Examencommissie een “verklaring civiel effect” afgegeven, inhoudend dat klager door het afsluitend masterexamen Notarieel recht (in 2001) en het behalen van de tentamens Strafrecht I en II (in 2003-2004) grondige kennis van en inzicht in de rechtsgebieden heeft verkregen die zijn vereist op grond van het besluit beroepsvereisten advocatuur. Tenslotte heeft de Examencommissie aan klager een brief gezonden van 15 oktober 2014, waarin zij de redenen voor het opnieuw afgeven van de certificaten uiteenzet. Kort weergegeven, ziet de Examencommissie duidelijke aanwijzingen dat klager de certificaten heeft behaald in een nog aanwezige (niet persoonlijk geadresseerde)  brief van 25 augustus 2004 van de Universiteit waarin de “contractcursist” met het behalen van de contractcursus wordt gefeliciteerd, het feit dat het destijds zeer gebruikelijk was dat studenten notarieel recht deze route volgden om “civiel effect” te verkrijgen, het feit dat klager in 2005 in Arnhem als advocaat is beëdigd, en het besef dat een eventuele onwaarheid van de kant van klager over de (aanvankelijke) bereidheid van de deken funest zou zijn voor zijn carrière. De Examencommissie vermeldt tenslotte dat ruim overleg heeft plaatsgevonden binnen de organisatie: Examencommissie, Bureau Onderwijs, vicedecaan Onderwijs en de verantwoordelijke persoon voor het contractonderwijs. Op 23 september 2014 heeft klager bij de rechtbank Oost Brabant een nieuw verzoekschrift ingediend tot inschrijving als advocaat, om kantoor te gaan houden in Eindhoven.  Op 4 november 2014 heeft de (toenmalige) Raad van Toezicht verzet gedaan op grond dat niet genoegzaam was gebleken dat klager voldoet aan de vereisten van art. 2 en 2a Advocatenwet, aangezien er twijfel was ontstaan over de door klager overgelegde documenten.

4    BEOORDELING

4.1    Klager heeft zich er op beroepen dat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de toezegging van de deken die hem bij email van 26 mei 2014 werd medegedeeld. Daarnaast is het de Examencommissie van de Universiteit en niet de Raad van Toezicht die de rechtsgeldigheid van certificaten en diploma’s beoordeelt. Verzoeker meent dat de Raad van Toezicht, met name gelet op zijn eerdere beëdiging in Arnhem waarbij kennelijk wel alle vereiste documenten waaronder de certificaten, aanwezig waren, in redelijkheid niet tot verzet tegen zijn beëdiging kon komen.

4.2    De Raad van Toezicht heeft gesteld dat zij zelfstandig mag toetsen of iemand die wil worden ingeschreven op het tableau voldoet aan alle voorwaarden. Er is geen harde toezegging door de vorige deken gedaan. In Arnhem kan destijds ook een fout zijn gemaakt. De gang van zaken rond de afgifte van de certificaten door de Universiteit heeft bij de Raad van Toezicht grote twijfel doen ontstaan, aldus het verweerschrift.

4.3    Het hof stelt voorop dat de Examencommissie van de Universiteit de instantie is die beoordeelt of certificaten zoals waar het hier over gaat, kunnen worden afgegeven. De Examencommissie heeft in dit geval, na overleg met andere organen binnen de faculteit, geoordeeld dat er voor haar voldoende redenen waren om opnieuw certificaten aan klager af te geven. Zij heeft de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, uitgebreid uiteengezet in haar brief van 15 oktober 2014. Die overwegingen zijn helder en logisch. Klager heeft uitgebreid uiteengezet hoe de gang van zaken rond zijn verzoek aan de Universiteit is geweest; dat roept bij het hof geen vragen op.  Daarnaast heeft het hof geen enkele aanwijzing dat bij de beëdiging van klager in Arnhem in 2005 iets fout zou zijn gegaan of dat daar het ontbreken van documenten over het hoofd zou zijn gezien. Er kan dus van worden uitgegaan dat de bewuste certificaten toen nog aanwezig waren. De omstandigheid dat de certificaten opnieuw gedateerd zijn op 25 augustus 2004 en dat het daarop vermelde cijfer is bepaald in overleg met klager (in overeenstemming met andere in zijn studie destijds behaalde cijfers) is voor het hof geen aanleiding om niet uit te gaan van de beslissing van de Examencommissie om de certificaten opnieuw af te geven.

4.4    Het beklag van klager tegen het verzet van de Raad van Toezicht is mitsdien gegrond.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Raad van Toezicht in het arrondissement Oost-Brabant van 4 november 2014 gegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, J.P. Balkema, H.J. de Groot en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2015.