Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:330

Zaaknummer

150026

Inhoudsindicatie

Beklag over beslissing raad van toezicht houdende weigering van de raad om het verzoek van klager tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. Onvoldoende openheid van zaken gegeven. Beklag ongegrond.

Uitspraak

van 4 december 2015

in de zaak 150026           

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

De Raad van de Orde van Advocaten (…)

de raad

1    BEKLAG

1.1    In een beklag, door de griffie van het hof op 5 augustus 2015 ontvangen, heeft klager zich beklaagd over de beslissing van de raad van 26 juni 2015, houdende de weigering van de raad om het verzoek van klager tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen.

1.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 oktober 2015, waar klager, alsmede de deken van de Raad van de Orde van de Orde van Advocaten (…) (hierna: de deken) zijn verschenen.

2    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

2.1    Kager heeft van 1979 tot 2008 op het tableau gestaan. In 2008 is hij op eigen verzoek van het tableau geschrapt en is hij in loondienst getreden bij A B.V. (hierna: A).

2.2    In 2006 en 2007 heeft een cliënte van klager, B B.V. (hierna: B), aan klager die toen nog advocaat was, voorschotten verstrekt op het honorarium voor nog te verrichten werkzaamheden. Zulke werkzaamheden heeft klager tot aan de beëindiging van zijn praktijk in 2008 niet verricht en zijn hem door B niet opgedragen. Ten tijde van de beëindiging van zijn praktijk beschikte klager niet over financiële middelen om het totaalbedrag van de voorschotten aan B terug te betalen. Blijkens een overeenkomst tussen B en klager heeft B afgezien van terugvordering van de voorschotten en toegezegd niet tot incassering daarvan te zullen overgaan. Verder vermeldt de overeenkomst dat klager aan B creditfacturen heeft verstrekt tot het totaalbedrag van de voorschotten, “zodat niet reëel gemaakte omzetten worden teruggeboekt”.

2.3    Nadat klager in loondienst trad bij A, een aan B gelieerde vennootschap, heeft klager bijna dagelijks grote sommen geld opgenomen van de rekening van A, met gebruikmaking van geldautomaten die waren opgesteld in vestigingen van C.

2.4    Op 8 maart 2012 heeft klager een verzoek bij de rechtbank (…) ingediend om (opnieuw) te worden ingeschreven als advocaat. De toenmalige Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement (…) heeft op 11 juli 2012 verzet gedaan tegen het verzoek van klager tot inschrijving als advocaat. In het gesprek voorafgaand aan het verzet met de toenmalige deken heeft klager verklaard dat hij de opgenomen bedragen van de rekening van A niet heeft vergokt, maar schuldeisers van A ervan heeft betaald. Klager heeft destijds geen verklaring gegeven waarom hij deze bedragen eerst heeft opgenomen en daarna contant heeft betaald en heeft niet aangegeven om welke schuldeisers het zou gaan. A is op 3 november 2009 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is op 14 augustus 2012 opgeheven wegens gebrek aan baten.

2.5    Klager heeft na zijn uitdiensttreding bij A tot medio 2012 in loondienst gewerkt bij D, een rechtsbijstandsverzekeraar. Vervolgens heeft hij via uitzendbureaus gewerkt en een opleiding tot makelaar gevolgd. Sinds 1 juli 2014 geniet hij een uitkering op grond van de werkloosheidswet.

2.6    Klager heeft bij dit hof beklag gedaan tegen het verzet van 11 juli 2012 van de toenmalige Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement (...). Bij beslissing van 6 oktober 2012 met nummer 6520 is dit beklag ongegrond verklaard.

2.7    Op 30 december 2014 heeft klager bij de president van de rechtbank (...) wederom een verzoek ingediend om te worden ingeschreven als advocaat. De rechtbank heeft het verzoek, dat aanvankelijk nog niet was voorzien van alle vereiste bijlagen, op 6 mei 2015 doorgezonden aan de raad. Op 25 juni 2015 heeft de deken een bespreking met klager gehad. Later die dag heeft de raad besloten te weigeren het verzoek in behandeling te nemen.   

3    WEIGERING

De raad heeft het in behandeling nemen van het verzoek tot herinschrijving geweigerd op de grond dat er nog steeds aanleiding bestaat te vrezen dat klager niet voldoet aan de voor de advocaten geldende regelgeving en dat er ernstige zorgen bestaan over de financiële integriteit van klager. Klager heeft in 2012, maar ook thans, geen inzicht en transparantie gegeven over de financiële aspecten. Hij heeft niet nader onderbouwd en geen toelichting gegeven wat er heden ten dage is veranderd ten opzichte van de situatie in 2012, waarover het hof bij beslissing van 5 oktober 2012 met zaaknummer 6520 reeds heeft geoordeeld. 

4    BEOORDELING

4.1    Klager voert aan dat de raad ten onrechte de Advocatenwet zoals deze op 1 januari 2015 van toepassing is, heeft toegepast nu hij zijn verzoek tot inschrijving op 30 december 2014 bij de rechtbank heeft ingediend. Voorts ontkent klager dat hij inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende regelgeving. Hij heeft na de uitspraak in 2012 alle fiscale zaken in orde gemaakt en heeft daartoe een verklaring overgelegd van E, h.o.d.n. Administratiekantoor E, gevestigd en kantoorhoudend te (…) van 1 september 2013, alsmede een verklaring van G Administraties te (…) van 9 september 2015. De destijds van B ontvangen vergoedingen heeft klager inmiddels fiscaal verantwoord. Klager stelt dat hij eind 2007 heeft gemeend boekhoudkundig correct te handelen door de voorschotnota’s aan B te crediteren en dat het afzien van terugbetaling van de gecrediteerde facturen heeft plaatsgevonden als een vergoeding voor het stopzetten van zijn onderneming, waarvoor het hof leest: advocatenpraktijk. Klager wil thans weer als advocaat werkzaam zijn, zelfstandig of in loondienstverband. Het oogmerk om financieel en anderszins correct te handelen conform de aan het beroep van advocaat te stellen eisen en normen is steeds zijn intentie geweest.

4.2    De deken heeft ter zitting van het hof erkend dat de Raad van Orde het toepasselijke overgangsrecht over het hoofd heeft gezien en dat de raad verzet tegen de inschrijving had moeten doen in plaats van inschrijving te weigeren. De deken benadrukt dat de inhoudelijke toets bij verzet en bij weigering identiek is en dat het verzoek van klager buiten behandeling stellen gelijk kan worden gesteld met verzet doen tegen het verzoek tot inschrijving, althans dat de weigering thans als verzet dient te worden gelezen en zo is bedoeld. De deken benadrukt dat klager eerst intrinsiek financiële integriteit dient te laten zien alvorens hij zich als advocaat kan laten inschrijven. Klager dient een bedrijfsplan te hebben en duidelijk te zijn hoe hij gaat werken, als zelfstandige of in loondienst. De verklaringen van F en G zijn niet onderbouwd en kunnen de conclusie dat klager zich zal houden aan de voor advocaten geldende normen en regels niet dragen. Klager zal eerst de antwoorden die in 2012 ontbraken, moeten geven alvorens het verzoek tot (her)inschrijving kan worden overwogen. De deken plaatst de eisen die de raad aan klager stelt in de sleutel van zelfinzicht, dat op dit moment nog volledig ontbreekt, aldus de deken.

4.3    Het hof overweegt als volgt. In de Wet positie en toezicht advocatuur van 1 oktober 2014 tot aanpassing van de Advocatenwet is bepaald onder artikel IV b onder 1, dat op verzoeken tot inschrijving als advocaat als bedoeld in artikel 2, eerste lid Advocatenwet, ingediend voor de inwerkingtreding van artikel 1, onder B van deze wet, het recht van toepassing blijft zoals dat op de datum van indiening van het verzoekschrift gold. Dat betekent dat de raad verzet tegen de inschrijving had moeten doen in plaats van te weigeren het verzoek van klager in behandeling te nemen. Deze vergissing van de raad helpt klager echter niet. De deken heeft terecht aangevoerd dat de toets om verzet te doen tegen een inschrijving en de weigering een verzoek in behandeling te nemen identiek is. Klager is daarom niet in zijn verdediging geschaad door het feit dat de deken ter zitting van het hof heeft verklaard dat de eerdere weigering als verzet dient te worden gelezen. De regeling in de Advocatenwet is gegeven om beëdiging te voorkomen van personen te wier opzichte gegronde vrees bestaat dat zij inbreuk zullen maken op voor de advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of dat zij na hun inschrijving uit anderen hoofde de eer van den stand der advocaten zullen schaden. Zolang de beëdiging niet heeft plaats gehad kan de raad op grond van omstandigheden verzet doen tegen een verzoek tot inschrijving. Nu de raad bij monde van de deken tijdens de zitting van het hof uitdrukkelijk heeft verklaard verzet te doen tegen de inschrijving van klager als advocaat, zal het hof dit verzet inhoudelijk beoordelen.

4.4    In zijn beslissing van 5 oktober 2012 heeft dit hof onder meer overwogen dat de gang van zaken met betrekking tot de verstrekking van de voorschotten door B en de afwikkeling ervan bedenkingen oproept ten aanzien van de destijdse financiële integriteit van klager. Stellig onverenigbaar met de financiële integriteit die van een advocaat wordt verlangd, acht het hof het dat klager thans (in 2012), geen of ontwijkende antwoorden geeft op de vragen die door die gang van zaken worden opgeroepen. De kernwaarde van financiële integriteit brengt onder meer mee dat de (aspirant-)advocaat desgevraagd volledig en transparant verantwoording aflegt van zijn financiële gestie. Het nalaten daarvan draagt bij aan vrees dat het klager ook na zijn eventuele beëdiging zal schorten aan integriteit. Verder heeft het hof over de contante opnames van de rekening van A overwogen dat de raad goede reden had klager te vragen waarom hij schuldeisers van A contant heeft betaald met geld dat hij bij C had opgenomen en welke schuldeisers dat dan wel waren. Klager heeft in 2012 op die vragen geen antwoord gegeven en heeft volstaan met de stelling dat hij de administratie en de jaarstukken 2007 en 2008 van A heeft laten opmaken, waaruit de verplichtingen en rechten van A zijn op te maken, en dat die jaarstukken zijn vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders van A, en gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Het hof heeft overwogen dat uit die jaarstukken geen antwoord valt te destilleren op de vragen die de raad aan klager heeft gesteld.

4.5    Met de raad is het hof thans, in 2015, van oordeel dat klager nog steeds geen deugdelijk antwoord heeft gegeven op de vragen die er in 2012 al waren en er nu nog steeds zijn. De verklaring van F van 1 september 2013 geeft op die vragen in ieder geval geen antwoord. Het gestelde in die verklaring “dat in aangifte IB/PH 2012 de vrijgevallen omzet 2007 van Euro (inclusief btw 19% Euro 113.500,00) alsnog fiscaal is aangegeven als vergoeding en verantwoord en dat deze aangifte inmiddels is vastgesteld conform aangifte” geeft in ieder geval geen antwoord op de betreffende vragen. Evenmin doet de verklaring van G Administraties dat. Daarin valt slechts te lezen: “Naast verdere beperkte middelen (managementsvergoedingen uit de dochtervennootschappen) waren er geen inkomsten in A in genoemde periode (hof: bedoeld wordt de periode tussen 1 april 2008 en 4 mei 2009). Aangezien onzeker werd of er in de loop van het jaar voldoende inkomsten in A BV zouden vloeien is ervoor gekozen om de aanwezige middelen contant te houden. Alle opnamen zijn verantwoord door exploitatiekosten van de vennootschap, declaraties en salarisboekingen. Uit het jaarverslag blijkt daarnaast nog een gereserveerd salaris ten behoeve van de bestuurder mr. (hof: klager), op de balans ter hoogte van € 60.000,-.” Beide verklaringen roepen meer vragen op dan dat er afdoende antwoorden worden gegeven. De in 2012 door het hof geconstateerde bedenkelijke handelwijze van klager heeft klager nog steeds niet op correcte wijze rechtgezet. Klager heeft tot op heden geen afdoende opening van zaken gegeven. Dat betekent dat nog immer geldt dat het gehele feitencomplex van destijds ook nu nog bijdraagt aan de vrees dat het klager ook na zijn beëdiging zal schorten aan de vereiste integriteit in financiële aangelegenheden. Het hof acht dan ook de door de raad gebezigde gronden toereikend voor het gedane verzet. Het hof zal daarom het beklag ongegrond verklaren. 

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag tegen de beslissing van de Raad van de Orde van de Orde van Advocaten (...) ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.J.S. Bouwens, T.E. van der Spoel, A.J. Louter en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 4 december 2015.