Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:256

Zaaknummer

17-847/A/A

Inhoudsindicatie

Verzoek om opheffing schorsing ex artikel 60b Advocatenwet afgewezen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 1 december 2017

in de zaak 17-847/A/A

naar aanleiding van het verzoek van:

verzoeker

[      ]

tot opheffing van de op verzoek van:

[    ], in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

door de raad bij beslissing van 25 april 2016 aan verzoeker opgelegde schorsing voor onbepaalde tijd (bij de raad bekend onder referentienummer 16-296/A/A).

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief met bijlage aan de raad van 13 oktober 2017, door de raad ontvangen op 17 oktober 2017, heeft verzoeker de raad verzocht de bij beslissing van 25 april 2016 opgelegde schorsing op grond van artikel 60b Advocatenwet op te heffen.

1.2 De griffier van de raad heeft bij brieven van 24 oktober 2017 verzoeker en de deken opgeroepen om te worden gehoord naar aanleiding van voormeld verzoek.

1.3 Het verzoek is achter gesloten deuren behandeld ter zitting van de raad van 14 november 2017 in aanwezigheid van verzoeker en de deken.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de brief met bijlage van verzoeker van 13 oktober 2017 en de beslissing van de raad van 25 april 2016. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verzoeker aan de raad van 14 november 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Bij beslissing van 25 april 2016 heeft de raad verzoeker met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van de praktijk op grond van artikel 60b Advocatenwet. Aan deze beslissing heeft de raad het volgende ten grondslag gelegd:

- het niet betalen van de hoofdelijke omslag 2016;

- een betalingsachterstand bij de Belastingdienst;

- het niet of nauwelijks bereikbaar zijn;

- het niet nakomen van de met de deken gemaakte afspraken, waaronder het invullen van de entreetoets;

- het negeren van pogingen van de deken om in contact te komen;

- een melding van een door verzoeker ingeschakelde cassatieadvocaat van wie verzoeker de facturen langdurig onbetaald heeft gelaten;

- een melding van een cliënt van verzoeker over de onbereikbaarheid van verzoeker.

2.2 Op 13 oktober 2017 heeft verzoeker verzocht de schorsing op te heffen.

2.3 Op 14 oktober 2017 is verzoeker door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, vanwege het niet tijdig indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2014. Verzoeker is hiervan in hoger beroep gegaan.

3 VERZOEK

3.1 Verzoeker verzoekt opheffing van de door de raad bij beslissing van 25 april 2016 aan hem voor onbepaalde tijd opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij zijn advocatenpraktijk weer wenst op te starten en dat hij mr. D, advocaat te Amsterdam, bereid heeft gevonden om na opheffing van de schorsing als waarnemer op te treden. Verzoeker mag na opheffing van de schorsing ook gebruik maken van de derdengeldenrekening van het kantoor van mr. D. Verzoeker heeft in dit verband een e-mail van mr. D van 13 november 2017 overgelegd. Met mr. D zal nog worden gesproken over een samenwerkings-verband, aldus verzoeker. 

 

4 STANDPUNT DEKEN

4.1 De deken voert het volgende aan. De gronden die hebben geleid tot de schorsing zijn nog steeds aanwezig. Onbekend is of verzoeker de declaraties van de cassatieadvocaat inmiddels heeft voldaan. Verzoeker heeft de hoofdelijke omslag over 2016 en 2017 (nog steeds) niet voldaan. Hij heeft voorts geen ondernemingsplan ingediend en is strafrechtelijk veroordeeld. Onbekend is verder of verzoeker verzekerd is. Onder deze omstandigheden is het volstrekt onverantwoord indien verzoeker weer praktijk zou kunnen uitoefenen, aldus de deken.

5 BEOORDELING

5.1 Voor opheffing van een schorsing op grond van artikel 60b Advocatenwet moet aannemelijk zijn dat de gronden die hebben geleid tot de schorsing niet meer aanwezig zijn.

5.2 De raad is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij weer in staat is zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen. Verzoeker heeft weliswaar mr. D bereid gevonden om na opheffing van de schorsing als waarnemer op te treden en verzoeker mag na opheffing van de schorsing ook gebruik maken van de derdengeldenrekening van het kantoor van mr. D, maar verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de (overige) gronden die hebben geleid tot de schorsing thans niet meer aanwezig zijn. Verzoeker heeft erkend dat hij nog steeds de hoofdelijke omslag over 2016 niet heeft voldaan en die over 2017 ook niet. Verzoeker heeft voorts geen ondernemingsplan ingediend, is strafrechtelijk veroordeeld vanwege het niet tijdig indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2014 en onbekend is of hij verzekerd is. Het verzoek tot opheffing van de schorsing zal dan ook worden afgewezen.

  

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst het verzoek ex artikel 60b lid 7 Advocatenwet af. 

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, B.J. Sol, S. Wieberdink en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar  op 1 december 2017.

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2017 verzonden.