Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:245

Zaaknummer

17-483/DH/DH

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; klacht tegen advocaat wederpartij in een kwestie over een  omgevingsvergunning kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van  5 december 2017

in de zaak 17-483/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

1.

2.

klagers

gemachtigde: mr. A

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 20 juni 2017 met kenmerk K240 2016 dk/smo, door de raad ontvangen op 22 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder is de advocaat van (in ieder geval) twee in het Westland actieve projectontwikkelaars (hierna: de projectontwikkelaars). De projectontwikkelaars hebben een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een aantal woningen in de gemeente.

1.2    Klager sub 2 is de directeur van klaagster sub 1. Klaagster sub 1 is verhuurster van (in ieder geval) twee winkelpanden in de gemeente.

1.3    In een brief van 23 juli 2015 hebben klagers bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente W (hierna: de gemeente) hun bezwaren kenbaar gemaakt tegen een project van de projectontwikkelaar. Klagers hebben in de brief gevraagd op de hoogte te worden gesteld van de stand van zaken van het project.

1.4    Op 2 oktober 2015 heeft de gemeente gereageerd en meegedeeld dat pas bezwaar kan worden ingesteld indien op de aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning aan de projectontwikkelaar is beslist.

1.5    Klagers hebben mr. Z vervolgens verzocht om juridische bijstand. Mr. Z heeft op 21 oktober 2015 bezwaar gemaakt tegen de aan de projectontwikkelaar verleende omgevingsvergunning, nadat zij had vastgesteld dat deze al was verleend (hierna: het eerste bezwaar).

1.6    In de brief van 29 oktober 2015 aan mr. Z heeft de gemeente meegedeeld dat de omgevingsvergunning is verleend aan de projectontwikkelaars,dat dit op 1 september 2015 bekend was gemaakt en dat het tot 13 oktober 2015 mogelijk was om bezwaar in de stellen.

1.7    Mr. Z heeft op 29 oktober 2015 ook bezwaar gemaakt tegen de op 1 oktober 2015 verleende omgevingsvergunning voor aanpassing van het oorspronkelijke bouwplan (hierna: het tweede bezwaar).

1.8    In een brief van 11 december 2015 aan klagers heeft verweerder uiteengezet dat, zakelijk weergegeven, klagers het eerste bezwaar te laat hebben ingediend en dat zij daarbij bovendien geen belang hebben. Het gevolg van het ingediende bezwaar is dat de projectontwikkelaars het bouwproject zelf moeten voorfinancieren. De conclusie van de brief van verweerder luidt als volgt:

“(…) De handelwijze van uw vennootschap valt als onrechtmatig ten opzichte van mijn cliënten te kwalificeren. Hierbij stel ik uw vennootschap namens cliënten aansprakelijk voor alle schade en kosten.

Het instellen van een kansloze procedure, of het maken van bezwaar, aangezien er sprake is van een duidelijke termijnoverschrijding, heeft tot gevolg dat de uitoefening van die bevoegdheid in redelijkheid niet opweegt tegen het belang dat daardoor wordt geschaad. (…)

Cliënten kunnen slechts gissen naar de werkelijke beweegredenen van uw vennootschap bij het maken van bezwaar en bij het handhaven van dat bezwaar in de wetenschap van de overschrijding van de bezwaartermijn en bij het ontbreken en enig inhoudelijk concreet belang.

Zowel de Gemeente als cliënten hebben getracht om met de directie van uw vennootschap in overleg te treden om te bezien op welke wijze (volledig) aan de uw zijde naar voren gebrachte belangen tegemoet kan worden gekomen. Ieder vorm van overleg is echter ongemotiveerd geweigerd. Ook die omstandigheid geeft nadere invulling aan het ongeoorloofde en onrechtmatige karakter van de handelswijze en de keuzes van uw vennootschap.

Hierbij verzoek ik uw vennootschap, en zo nodig sommeer ik deze, om het bezwaarschrift in te trekken, althans te bevestigen dat het bezwaarschrift als ingetrokken beschouwd dient te worden, binnen drie werkdagen na dagtekening dezes, bij gebreke hiervan acht ik mij vrij om alle (rechts)maatregelen te treffen om de bovengenoemde schade en kosten op uw vennootschap te verhalen en alle andere maatregelen te treffen die dienstig zijn om het bouwplan alsnog te kunnen realiseren. (…)”

1.9    Op 17 december 2015 heeft verweerder de voorzieningenrechter gevraagd om verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag op onder meer bankrekeningen en roerende zaken van klagers. Het verlof is verleend en vervolgens is conservatoir beslag gelegd.

1.10    Op 31 december 2015 heeft verweerder klagers namens de projectontwikkelaars gedagvaard. De vordering betreft een verklaring voor recht dat klagers jegens de projectontwikkelaars aansprakelijk zijn voor schade die het gevolg is van het indienen en handhaven van de twee bezwaarschriften. 

1.11    Omdat de hiervoor in 1.9 bedoelde beslagen nauwelijks doel troffen, heeft verweerder de beslagen opgeheven.

1.12    Op 13 januari 2016 heeft bij de bezwaarcommissie een hoorzitting plaatsgevonden waarbij de bezwaarschriften van klagers gezamenlijk zijn behandeld. Het eerste bezwaarschrift is niet-ontvankelijk verklaard, het tweede bezwaar is ongegrond verklaard.

1.13    Op 26 juli 2016 heeft verweerder van de voorzieningenrechter verlof gekregen voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder huurders van klagers.

1.14    Bij brief van 17 oktober 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klagers hangende een bezwaarschriftprocedure gesommeerd het bezwaar in te trekken. Verweerder heeft klagers daarmee onder druk gezet om afstand te doen van een grondrecht. Verweerder heeft klagers verder aansprakelijk gesteld voor schade, maar heeft de gestelde schade niet onderbouwd.

b)    Verweerder heeft in zijn verzoekschrift van 17 december 2015 tot het leggen van conservatoir beslag geen melding gemaakt van het tweede bezwaar. Evenmin is gemeld dat in beide bezwaarschriftprocedures nog een hoorzitting bij de bezwaarcommissie zou plaatsvinden. Verweerder heeft ook geen melding gemaakt van relevante jurisprudentie over aansprakelijkheid in het geval gebruik wordt gemaakt van een bouwvergunning die nog niet onherroepelijk is. Verweerder heeft aldus relevante informatie achtergehouden en gehandeld in strijd de voor hem geldende gedragsregels.

c)    Verweerder heeft conservatoir derdenbeslag gelegd onder huurders van klagers. Verweerder heeft daarmee gezorgd voor onrust onder de huurders klagers ondervinden hier nadeel van.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klagers. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3    De voorzitter stelt verder voorop dat bezwaren zoals door klagers in de bezwaarschriften geformuleerd en de ontvankelijkheid van die bezwaarschriften op zichzelf niet ter beoordeling van de tuchtrechter zijn, maar door de bestuursrechter moeten worden beslist. Dit geldt ook voor de door de projectontwikkelaars tegen klagers ingestelde civiele vordering, die ter beoordeling aan de civiele rechter is. Hetgeen partijen over en weer over een en ander hebben gesteld, zal daarom niet worden besproken.

Klachtonderdeel a)

4.4    Verweerder heeft aangevoerd dat hij in de brief van 11 december 2015 gemotiveerd heeft uiteengezet dat, zakelijk weergegeven, het door klagers ingestelde bezwaar geen kans van slagen had en voor de projectontwikkelaars zeer nadelig was. Volgens verweerder waren de projectontwikkelaars genoodzaakt om deze brief naar klagers te sturen, gelet op de omvang van de (dreigende) schade, de evidente onjuistheid van de door klagers ingenomen standpunten en de omstandigheid dat klagers ieder overleg met de projectontwikkelaars, de gemeente en het betrokken bouwbedrijf uit de weg gingen. Volgens verweerder is de motivatie van klagers om de bezwaarschriften in te dienen gelegen in een eerder geschil tussen de gemeente en klagers rondom de vergunningaanvraag voor (andere) bouwplannen van klagers.

4.5    Verweerder betwist dat klagers onnodig of onevenredig zijn geschaad door de sommatie.

4.6    Het staat een advocaat vrij om een de wederpartij van een cliënt te sommeren om iets te doen of na te laten en daarbij aan te kondigen dat eventuele schade op de wederpartij zal worden verhaald. Verweerder heeft van die vrijheid gebruik gemaakt door klagers te sommeren hun bezwaarschriften in te trekken en door hen aansprakelijkheid voor schade in het vooruitzicht te stellen. In aanmerking genomen dat het klagers vrijstond om hun bezwaren te handhaven en niet in te gaan op de sommatie van verweerder, heeft verweerder met de inhoud en strekking van de sommatie de grenzen van het betamelijke niet overschreden. Dat de druk die uitging van de sommatie door klagers als onplezierig is ervaren, doet daaraan niet af.

4.7    Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.8    Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat klagers lijken te miskennen dat uit vaste bestuursrechtelijke jurisprudentie volgt dat bezwaren tegen een (onherroepelijk) besluit niet aan de orde kunnen worden gesteld in een tegen een besluit strekkend tot wijziging van dat (onherroepelijke) besluit ingesteld rechtsmiddel.

4.9    Vast staat dat verweerder in het verzoekschrift van 17 december 2015 geen melding heeft gemaakt van het tweede bezwaarschrift. Naar het oordeel van de voorzitter was het beter geweest als verweerder in de (uitvoerige) uiteenzetting van de gang van zaken die heeft geleid tot indiening van het verzoekschrift volledig was geweest en melding had gemaakt van het tweede bezwaarschrift en van zijn inschatting van de slagingskans van dat bezwaarschrift. Door deze informatie achterwege gelaten heeft verweerder echter niet gehandeld op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt.

4.10    Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.11    Verweerder heeft aangevoerd dat er goede gronden waren voor het leggen van conservatoir derdenbeslag. Dat de huurders bij de beslaglegging kennis hebben genomen van het beslagrekest is een gevolg van het bepaalde in artikel 719 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

4.12    De voorzitter stelt voorop dat het verweerder vrij stond om namens de projectontwikkelaars te verzoeken om verlof voor het leggen van conservatoir beslag onder de huurders van klagers en om vervolgens van het verleende verlof gebruik te maken. De rechtmatigheid van het beslag had door klagers voorgelegd kunnen worden aan de voorzieningenrechter, maar klagers hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

4.13    Verder geldt dat door verweerder is gesteld en door klagers niet is weersproken dat bij het leggen van het beslag onder de huurders uitvoering is gegeven aan de ter zake relevante bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en dat artikel 719 Rv voorschrijft dat bij het beslagexploot een afschrift wordt betekend van het van de voorzieningenrechter verkregen verlof en van het verzoekschrift. Van de omstandigheid dat de huurders van klagers kennis hebben genomen van het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag kan verweerder daarom geen verwijt worden gemaakt.

4.14    Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.15    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren met toepassing van artikel 46 j van de Advocatenwet.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 5 december 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 december 2017 verzonden