Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-03-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:35
Zaaknummer
170035
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen de door de raad op voet van artikel 60b Advocatenwet toegewezen schorsing voor onbepaalde tijd. De raad van de orde heeft bij besluit van 16 augustus 2016 geweigerd om aan verweerster de stageverklaring te geven. Verweerster heeft administratief beroep ingesteld en na ongegrondverklaring daarvan door de algemene raad bij beslissing van 21 december 2016 beroep bij de rechtbank Noord-Nederland. Verweerster heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 1 december 2016 heeft de algemene raad beslist dat verweerster op grond van artikel 8c lid 3 sub 1 Aw van het tableau wordt geschrapt met ingang van 1 februari 2017. Verweerster heeft bezwaar ingediend. De rechtbank Noord-Nederland heeft de zaak overgedragen aan de rechtbank Overijssel, echter daarbij bepaald dat de beslissing van de algemene raad van 1 december 2016 wordt geschorst tot de uitspraak van de voorzieningenrechtter. Het hof oordeelt dat gronden aanwezig zijn voor toepassing van artikel 60b Aw nu de omstandigheid dat verweerster sinds 16 augustus 2016 de praktijk uitoefent zonder de begeleiding van een patroon en zonder stageverklaring alsmede de door de deken aangevoerde bezwaren voldoende aanwijzing zijn dat verweerster de praktijk niet behoorlijk uitoefent. Een schorsing in de uitoefening van de praktijk acht het hof - anders dan de raad - echter nu niet aangewezen, in aanmerking nemende dat de situatie waarin verweerster zich nu bevindt diffuus is - zij heeft geen stageverklaring en heeft de weigering aangevochten - en dat verweerster in de periode van 16 augustus 2016 tot 14 februari 2017 in dezelfde diffuse situatie praktijk heeft gevoerd terwijl niet is gebleken dat zich in die periode opnieuw incidenten hebben voorgedaan. Het hof oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat verweerster de praktijk niet behoorlijk op zelfstandige wijze kan uitoefenen en ziet daarom aanleiding om een voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van verweerster als bedoeld in artikel 60b Aw te treffen, in die zin dat verweerster haar praktijk zal uitoefenen onder begeleiding van een ervaren advocaat als ware deze haar patroon. Deze voorziening geldt totdat de rechtbank uitspraak zal hebben gedaan op het verzoek van verweerster tot het treffen van een voorlopige voorziening in de beroepsprocedure over het besluit van de algemene raad van 21 december 2016.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing
van 6 maart 2017
in de zaak 170035
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
deken
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 14 februari 2017, gewezen onder nummer 17-085, aan partijen toegezonden op 20 februari 2017, waarbij het primaire verzoek van de deken bij brief van 2 februari 2017 ex artikel 60ab Advocatenwet (verder: Aw) is afgewezen en het subsidiaire verzoek van de deken ex artikel 60b Aw is toegewezen en verweerster met ingang van 15 februari 2017 om 0:00 uur voor onbepaalde tijd is geschorst in de uitoefening van de praktijk, met benoeming van mr. S, advocaat te [plaats], tot waarnemer van de praktijk van verweerster.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:8.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 februari 2017 per e-mail ter griffie van het hof ontvangen. Ter aanvulling van deze memorie heeft verweerster per e-mail van 22 februari 2017, diezelfde dag ontvangen ter griffie van het hof, de gronden van haar hoger beroep ingediend.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de per e-mail van 22 februari 2017 namens verweerster toegezonden bijlagen bij het beroepschrift;
- de per e-mail van 26 februari 2017 namens verweerster toegezonden verklaring van mr. K;
- de brief van de deken van 1 maart 2017;
- het e-mailbericht van mr. [gemachtigde] van 1 maart 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op de zitting met gesloten deuren van 27 februari 2017, waar verweerster met haar gemachtigden mrs. [gemachtigden] en de deken zijn verschenen. De deken heeft verklaard niet in beroep te gaan tegen de afwijzing van zijn verzoek op grond van art. 60 ab Aw en heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 HET VERZOEK
De deken heeft bij brief van 2 februari 2017 aan de raad verzocht, voor zover in hoger beroep van belang, verweerster op grond van artikel 60b lid 1 Advocatenwet met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van haar praktijk en voor de duur van de schorsing een waarnemer te benoemen met bepaling dat de kosten voor de waarnemer ten laste van verweerster worden gebracht, aangezien verweerster er geen blijk van heeft gegeven, tijdelijk of blijvend, haar praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerster is op 16 augustus 2013 beëdigd en als stagiaire-ondernemer een praktijk gestart in [plaats] met als buitenpatroon mr. K, advocaat te [plaats]. Op 22 maart 2016 is aan haar het certificaat beroepsopleiding uitgereikt.
4.2 Bij besluit van 16 augustus 2016 heeft de Raad van de Orde van Advocaten [plaats] (verder: de raad van de orde) geweigerd aan verweerster de stageverklaring af te geven op grond dat verweerster er blijk van heeft gegeven de praktijk niet naar behoren te kunnen uitoefenen en zij niet beschikt over voldoende praktijkervaring. De raad van de orde heeft het verzoek van verweerster om afgifte van de stageverklaring aanvankelijk aangemerkt als een verzoek ex artikel 3.5 Verordening op de advocatuur (verder: Voda), en dat bij wijzigingsbeslissing van 26 augustus 2016 gewijzigd in de overweging, dat de raad van de orde (ambtshalve) dient te beslissen op de voet van artikel 9b Advocatenwet jo. artikel 3.2 Voda.
4.3 Tegen deze beide beslissingen heeft verweerster administratief beroep ingesteld bij de algemene raad. De algemene raad heeft bij beslissing van 21 december 2016 het beroep ongegrond verklaard.
4.4 Tegen deze beslissing van de algemene raad van 21 december 2016 heeft verweerster op 9 januari 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland, afdeling bestuursrecht. Zij verzoekt de besluiten van de raad van de orde en van de algemene raad te vernietigen en de stage van verweerster voor de duur van maximaal 3 jaar te verlengen. Daarnaast heeft zij deze rechtbank, afdeling bestuursrecht, op 13 januari 2017 verzocht een voorlopige voorziening te treffen, en wel “een zodanige voorziening […..] dat voor [haar] mogelijk blijft om desnoods als advocaat-stagiaire haar advocatenpraktijk voort te zetten, wat betekent dat haar stage, bij wege van voorlopige voorziening, op grond van artikel 9b Advocatenwet wordt verlengd voor de duur van maximaal 3 jaar, althans tot in ieder geval 6 weken na de uitspraak op het ingestelde beroep.”
4.5 Op 1 december 2016 heeft de algemene raad beslist dat verweerster op grond van artikel 8c lid 3 sub 1 Aw van het tableau wordt geschrapt met ingang van 1 februari 2017. Tegen dit besluit heeft verweerster op 2 januari 2017 een bezwaarschrift ingediend bij de algemene raad. Ook heeft zij op 19 januari 2017 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, afdeling bestuursrecht, waarin zij vraagt het besluit van de algemene raad van 1 december 2016 te schorsen tot in ieder geval 6 weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep van verweerster tegen de weigering tot afgifte van de stageverklaring. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland heeft bij uitspraak van 31 januari 2017 overwogen dat het verzoek van verweerster niet door die rechtbank kan worden behandeld nu het bestreden besluit onder meer is gebaseerd op incidenten binnen die rechtbank, zodat de zaak wordt overgedragen aan de rechtbank Overijssel. Wel heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland in de uitspraak van 31 januari 2017 beslist dat het bestreden besluit van de algemene raad van 1 december 2016 (tot schrapping van het tableau) wordt geschorst tot de uitspraak van de voorzieningenrechter. Op 16 maart 2017 zal het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van de bezwaarprocedure tegen de beslissing van de algemene raad van 1 december 2016 bij de rechtbank Overijssel worden behandeld.
4.6 Op 2 februari 2017 heeft de deken bij de raad van discipline een dekenbezwaar tegen verweerster ingediend op grond van de omstandigheden, genoemd in de beslissing van de raad van de orde van 16 augustus 2016, aangevuld met tien incidenten rond de praktijkvoering van verweerster uit de periode april 2015 t/m augustus 2016. Dit dekenbezwaar zal op 9 maart 2017 door de raad worden behandeld.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft in de thans door verweerster bestreden beslissing van 14 februari 2017 op het verzoek van de deken tot schorsing van verweerster op grond van artikel 60b Aw, het volgende overwogen.
Verweerster stond sinds 16 augustus 2013 voorwaardelijk ingeschreven op het tableau (artikelen 1, lid 1 en 3, en 9b Aw). Van 16 augustus 2013 tot 16 augustus 2016 was zij verplicht de praktijk uit te oefenen onder leiding van een patroon. De raad van de orde kon de besluiten van 16 (en 26) augustus 2016 ambtshalve nemen op grond van artikel 3.4 lid 1 sub d Voda. Door deze besluiten is de stage op 16 augustus 2016 geëindigd, waardoor verweerster vanaf dat moment niet meer bevoegd is als advocaat haar praktijk te voeren. Het tegen die besluiten ingestelde beroep heeft geen schorsende werking. Door de beëindiging van de stage is ook het patronaat geëindigd. Verweerster is dus geen stagiaire-ondernemer meer en ook geen onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat. Dat zij nog wel staat ingeschreven op het tableau betekent niet dat zij bevoegd is haar praktijk te voeren. Feitelijk is verweerster al in haar bevoegdheid om als advocaat praktijk te voeren geschorst, maar gelet op de ontstane onduidelijkheid en het feit dat verweerster sinds 16 augustus 2016 haar praktijk voortzet, moet een schorsing worden opgelegd. Het verzoek om schorsing op grond van artikel 60b is dus toegewezen vanaf 15 februari 2017 om 0:00 uur, met aanstelling van mr. S, advocaat te [plaats], als waarnemer van de praktijk van verweerster.
5.2 Het beroepschrift van verweerster tegen de beslissing van de raad bevat de volgende grieven.
Grief I: ten onrechte heeft de raad de schorsing laten aanvangen voordat verweerster over de schriftelijke versie van de beslissing beschikte.
Grieven II en III: ten onrechte oordeelt de raad dat een schorsing ex artikel 60b is geïndiceerd en dat de stage van verweerster, alsmede het patronaat, per 16 augustus 2016 zijn geëindigd, waardoor verweerster niet gerechtigd is de praktijk uit te oefenen.
Grief IV: de raad overweegt ten onrechte dat verweerster feitelijk al geschorst is maar dat er toch aanleiding is het verzoek toe te wijzen.
5.3 De deken heeft verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat de stage van verweerster definitief is geëindigd zonder stageverklaring, zodat zij niet als advocaat mag optreden. Bovendien blijkt volgens de deken uit een reeks van incidenten dat verweerster niet het nodige inzicht in haar functioneren als advocaat heeft.
5.4 Het hof verwerpt de eerste grief, aangezien verweerster daar geen belang bij heeft en deze niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden beslissing. De raad heeft de schriftelijke beslissing enkele dagen na 14 februari 2017 afgegeven, waarna verweerster ruim binnen de beroepstermijn, namelijk op 22 februari 2017, haar grieven daartegen heeft ingediend. Door de afgifte van de schriftelijke beslissing enkele dagen nadat de schorsing was ingegaan is verweerster niet in haar beroepsmogelijkheden geschaad.
5.5 Het hof overweegt verder als volgt.
Artikel 60b Aw houdt in dat de raad een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk kan schorsen dan wel een voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van de advocaat kan treffen die hij geboden acht.
Ter beoordeling staat dus in de eerste plaats de vraag of er ten aanzien van verweerster sprake is van een situatie dat zij tijdelijk of blijvend geen blijk geeft dat zij haar praktijk behoorlijk kan uitoefenen.
Aan verweerster is de stageverklaring door de raad van de orde geweigerd. Daaraan heeft de raad van de orde onder meer ten grondslag gelegd dat verweerster de doelstellingen van haar oorspronkelijke ondernemingsplan niet heeft gehaald, dat de praktijk de afgelopen drie jaar verliesgevend is gebleken, dat zij een zeer gering aantal zaken (op dat moment 15) in behandeling heeft, dat de begeleiding te wensen overlaat, en dat er geen sprake is van een behoorlijke praktijkuitoefening. Verweerster heeft deze gronden ten dele weersproken. Zij heeft beroep ingesteld tegen de weigering tot afgifte van de stageverklaring, maar dat beroep heeft geen schorsende werking.
5.6 Naar het oordeel van het hof geeft de omstandigheid dat verweerster sinds 16 augustus 2016 de praktijk uitoefent zonder de begeleiding van een patroon en zonder te beschikken over een positieve beoordeling van haar praktijkervaring in de vorm van een stageverklaring, reeds een voldoende aanwijzing dat verweerster de praktijk niet behoorlijk uitoefent. Het hof laat daarbij op dit moment in het midden of en zo ja op welk moment de stage van verweerster is geëindigd.
5.7 Daarnaast wijzen ook de door de deken aangevoerde bezwaren tegen verweerster erop dat verweerster de praktijk niet behoorlijk uitoefent. Zonder vooruit te lopen op de beoordeling van deze bezwaren stelt het hof vast dat een aantal van deze bezwaren door verweerster is erkend, zoals het geven van onjuiste informatie aan de Raad voor Rechtsbijstand en het aanvragen van toevoegingen voor zaken die verweerster zelf betroffen, terwijl van de wijze van verhoorbijstand door verweerster aan een jeugdige zedendelinquent op 8 juli 2016 een politieverslag en een verslag van de videoregistratie is overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat dit bezwaar in elk geval niet elke grond mist.
5.8 Er zijn mitsdien gronden voor toepassing van artikel 60b Aw aanwezig.
Een schorsing in de uitoefening van de praktijk acht het hof evenwel nu niet aangewezen. Daarbij neemt het hof enerzijds in aanmerking dat de situatie waarin verweerster zich nu bevindt, diffuus is: zij heeft geen stageverklaring, maar zij heeft de weigering daarvan aangevochten; over de vraag of die verklaring aan haar terecht is geweigerd en wat de gevolgen daarvan zijn voor het al dan niet geëindigd zijn van de stage en voor een schrapping op grond van artikel 8c lid 3 Aw, wordt niet door de tuchtrechter maar in de bestuursrechtelijke procedures beslist. Anderzijds heeft verweerster echter van 16 augustus 2016 tot 14 februari 2017 in deze zelfde diffuse situatie praktijk gevoerd, terwijl niet gebleken is dat zich in die periode opnieuw incidenten hebben voorgedaan. Het hof is er niet van overtuigd geraakt dat aan deze situatie, vooruitlopend op in het bijzonder een beslissing op het aanhangige verzoek aan de bestuursrechter van 13 januari 2017 om - hangende het beroep tegen het besluit van de algemene raad van 21 december 2016 - een zodanige voorziening te treffen dat verweerster voorlopig haar praktijk kan voortzetten, nu terstond door een schorsing ex artikel 60b Aw een eind moet worden gemaakt.
5.9 Wel is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat verweerster op dit moment de praktijk niet behoorlijk op zelfstandige wijze kan uitoefenen, zodat er aanleiding is voor het treffen van een voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening door verweerster als bedoeld in artikel 60b Aw.
5.10 Het hof heeft de deken ter zitting gevraagd om, in verband met het feit dat het hof overwoog om de schorsing op te heffen, met verweerster in overleg te treden over een voorziening, bestaande uit begeleiding van verweerster voor beperkte tijd door een advocaat - bijvoorbeeld de waarnemer mr. S - als ware deze haar patroon, en het hof daarover spoedig te berichten. De deken heeft het hof in een uitgebreide brief van 1 maart 2017 laten weten dat hij geen mogelijkheden ziet om aan het verzoek van het hof, dat hij omschrijft als het in overleg met verweerster vaststellen van voorwaarden voor begeleiding door een patroon totdat met gezag van gewijsde is beslist over de weigering van de stageverklaring, te voldoen, en dat hij zich daartoe niet bevoegd acht. Mr. [gemachtigde verweerster] heeft in reactie daarop namens verweerster laten weten dat zij bezwaar heeft tegen de brief omdat die (tevens) een uitgebreid betoog bevat terwijl het debat is gesloten, en dat de brief geen antwoord geeft op de door het hof gestelde vraag. Het hof heeft aan partijen bericht dat de brief van de deken alleen in aanmerking zal worden genomen voor zover daarin gereageerd wordt op het verzoek van het hof.
5.11 Het hof heeft de deken niet gevraagd om de mogelijkheden van begeleiding door een patroon te onderzoeken, maar de mogelijkheden van (tijdelijke) begeleiding, bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 60b Aw, door een advocaat als ware hij patroon. Reeds het enkele feit dat het hof dat aan de deken heeft verzocht brengt mee dat de deken bevoegd is een dergelijke tijdelijke regeling in het kader van art. 60b Aw te treffen.
5.12 Het hof neemt in aanmerking dat verweerster ter zitting heeft verklaard dat mr. S bereid is als haar begeleider op te treden, en dat de deken heeft bevestigd dat mr. S voor hem acceptabel is. Daaraan ontleent het hof voldoende vertrouwen om als voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening door verweerster vast te stellen dat verweerster de praktijk zal uitoefenen onder begeleiding van een ervaren advocaat als ware deze haar patroon, bij voorkeur mr. S, of een andere daartoe door de deken aangezochte advocaat. Deze voorziening geldt totdat de rechtbank uitspraak zal hebben gedaan op het verzoek van verweerster van 13 januari 2017 tot het treffen van een voorlopige voorziening in de beroepsprocedure tot vernietiging van het besluit van de algemene raad van 21 december 2016, dan wel tot het moment dat dit geschil op een andere wijze tot een einde is gekomen.
5.13 Gelet op dit oordeel slaagt grief II voor zover verweerster daarmee bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van de raad om haar met ingang van 15 februari 2017 0.00 uur te schorsen in de praktijk, en behoeven de grieven II, III en IV voor het overige geen behandeling meer.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
heft op de door de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden bij beslissing van 14 februari 2017, gewezen onder nummer 17-085, opgelegde schorsing van verweerster in de uitoefening van de praktijk voor onbepaalde tijd;
treft een voorziening als bedoeld in artikel 60b Aw in die zin, dat verweerster de praktijk zal uitoefenen onder begeleiding van een ervaren advocaat als ware deze haar patroon, bij voorkeur mr. S, of een andere daartoe door de deken aangezochte advocaat;
bepaalt dat deze voorziening geldt totdat de rechtbank uitspraak zal hebben gedaan op het verzoek van verweerster van 13 januari 2017 tot het treffen van een voorlopige voorziening in de beroepsprocedure over het besluit van de algemene raad van 21 december 2016, dan wel tot het moment dat dit geschil op een andere wijze tot een einde is gekomen.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, W.A.M. van Schendel, G.R.J. de Groot en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 maart 2017.