Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-08-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3358

Zaaknummer

6487

Inhoudsindicatie

60 ab schorsing, opgelegd door de raad, vernietigd. Hof acht feitencomplex van onvoldoende gewicht om uitzonderlijke beslissing ex 60 ab op te leggen.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 27 augustus 2012

in de zaak 6487

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

de deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 30 mei 2012, onder nummer 12-102A, aan partijen toegezonden op 30 mei 2012, waarbij naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet van de deken tegen verweerder, verweerder op de voet van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang is geschorst in de uitoefening van de praktijk als advocaat, de overige verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening zijn afgewezen en is bepaald dat de deken de aan het onderhavige verzoek ten grondslag gelegde bezwaren binnen zes weken na dagtekening van deze beslissing schriftelijk ter kennis van de raad dient te brengen.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 juni 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 augustus 2012, waar verweerder in persoon en mr. A. en mr. B. namens de deken zijn verschenen. Partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    HET VERZOEK

Als grond voor het verzoek tot onmiddellijke schorsing heeft de deken aangevoerd dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, althans dat er een zeer ernstig vermoeden is gerezen dat van zo een handelen of nalaten sprake is. De deken heeft hiertoe het volgende gesteld:

-    Verweerder heeft medewerking verleend aan het opstellen van de beëindigingsovereenkomst, die niet overeenstemt met de werkelijkheid en hij heeft deze overeenkomst voor waar in het geding gebracht.

-    Verweerder heeft de rechtbank onjuist geïnformeerd over de arbeidsverhouding met mevrouw Y, werkneemster bij X B.V. In het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gesteld dat mevrouw Y per 1 september 2011 (wederom) als secretaresse in dienst is getreden bij X B.V., terwijl het verweerder bekend was dat mevrouw Y vanaf 1 januari 2011 gewoon heeft gewerkt en ook na 1 juni 2011 bij voortduring is blijven werken, waarbij haar WW-uitkering werd aangevuld door de werkgever. Ter zitting in de ontbindingsprocedure is verweerder op die voor hem kenbaar onjuiste uitgangspunten blijven voortborduren en heeft hij zijn kennis over de werkelijke gang van zaken ontkend.

-    Voor zover de actieve betrokkenheid van verweerder bij de constructie niet kan worden vastgesteld, wordt hem verweten dat hij zijn bijstand aan X B.V. heeft gecontinueerd, toen het dubieuze karakter van de constructie duidelijk was geworden.

-    Verweerder heeft het bovenstaande gemaskeerd met een patroon van hele en halve onwaarheden en heeft getracht het onderzoek van de deken te belemmeren.

Volgens de deken is het noodzakelijk dat de raad naast de onmiddellijke schorsing een voorziening treft, die erin zou moeten bestaan dat een derde in staat wordt gesteld om de voortgang in de bij verweerder in behandeling zijnde zaken te waarborgen. De deken wijst er in dit verband op dat er geen andere advocaten bij verweerder op kantoor werken.

4    FEITEN

4.1    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen, voor zover van belang, ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

Het primaire verweer van verweerder komt erop neer dat de procedure ex artikel 60ab Advocatenwet niet geschreven is voor onderhavige kwestie. Het verweer slaagt.

De procedure ex artikel 60ab Advocatenwet is bedoeld als spoedvoorziening. Zoals uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel blijkt is voor de toepassing van deze spoedvoorziening vereist dat een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten door een advocaat, waardoor enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Het moet daarbij gaan om gevallen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig of in de kwaliteit van de advocatuur ernstig in gedrang is. Te denken valt aan de situatie dat een advocaat banden onderhoudt met criminele organisaties of misbruik maakt van zijn wettelijke privileges. De (dreigende) schending van de door artikel 46 beschermde belangen moet zodanig zijn dat deze onmiddellijk ingrijpen vergt. Dit houdt in dat de situatie zodanig is dat deze belangen onevenredig worden benadeeld wanneer pas later, na het doorlopen van de gewone tuchtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het hof van discipline), de betrokken advocaat onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld en tegen hem maatregelen of voorzieningen worden getroffen. De situatie moet dus om direct ingrijpen vragen. Bij de behandeling in de eerste kamer heeft de staatssecretaris in de nadere memorie daarover gezegd: “De nieuwe voorziening is uitsluitend bedoeld voor zeer uitzonderlijke gevallen, waarin sprake is van een zodanig ernstig vermoeden van een ernstige misdraging, dat het treffen van maatregelen niet kan worden afgewacht”.

Het hof is van oordeel dat in deze kwestie geen sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden die maakten dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk was en de gewone tuchtprocedure bij de raad van discipline (en eventueel hoger beroep bij het hof van discipline) niet afgewacht kon worden.

Nu het primaire verweer slaagt, komt het hof aan een inhoudelijke toetsing verder niet toe.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 mei 2012, onder nummer 12-102A;

-    wijst af het verzoek van de deken.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, E.B. Knottnerus, M.M.H.P. Houben en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2012.