Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:272

Zaaknummer

17-678/A/A

Inhoudsindicatie

Gegronde klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft declaraties verrekend met gelden die hij voor klager onder zich hield zonder schriftelijk vast te leggen welke specifieke declaraties werden verrekend. Strijd met art. 6.19 lid 5 Voda (oud). Geen maatregel omdat de verrekeningsregels op hoofdlijnen wel zijn nageleefd en verweerder jarenlang op toevoegingsbasis bijstand is blijven verlenen ondanks onbetaald gebleven eigen bijdragen en voorgeschoten griffierechten.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 28 november 2017

in de zaak 17-678/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 8 mei 2017, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 23 augustus 2017 met kenmerk 40170-0308, door de raad ontvangen op 24 augustus 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 oktober 2017 in aanwezigheid van klager (die vanuit detentie werd aangevoerd) en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken met 13 bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager gedurende een jaar of tien in meerdere strafrechtelijke procedures op toevoegingsbasis bijgestaan.

2.2 De schuld van klager aan verweerder is in de loop van die jaren opgelopen tot een totaalbedrag van € 3.258,--. Dit bedrag is opgebouwd uit negentien eigen bijdragen en twee bedragen aan voorgeschoten griffierechten.

2.3 Voorafgaand aan een zitting op vrijdag 18 december 2015 heeft verweerder bij klager die schuld (opnieuw) aan de orde gesteld. Ook hebben partijen besproken dat in één van de zaken waarin verweerder voor klager optreedt een sepot tot de mogelijkheden behoorde. Klager en verweerder hebben toen in ieder geval afgesproken – in zoverre zijn zij het eens – dat indien een sepot zou volgen, verweerder een schadevergoeding voor de voorlopige hechtenis van klager zou proberen te verkrijgen en dat die schadevergoeding op de derdenrekening van verweerder zou worden gestort.

2.4 Verweerder heeft in een brief van 23 december 2015 geadresseerd aan het adres van klager, het volgende geschreven:

'Met referte aan de zitting van afgelopen vrijdag, met betrekking tot het gesprek over de kosten van de eigen bijdrages, bevestig ik hierbij onze afspraak.

Conform jouw voorstel zal ik nadat de zaak in Leeuwarden, naar verwachting, zal zijn geseponeerd een verzoek tot schadevergoeding indienen waarmee ik mijn openstaande declaraties kan en mag verrekenen.'

2.5 In januari 2016 heeft verweerder het (door klager ondertekende) verzoek tot toekenning van schadevergoeding ingediend, waarin stond dat de uitbetaling kon geschieden op de derdengeldenrekening van verweerder.

2.6 Op enig moment heeft verweerder op zijn derdengeldenrekening de toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 2.305,-- ontvangen.

2.7 Op 5 april 2016 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

'Met referte aan mijn openstaande declaraties bericht ik je als volgt. Conform de afspraak bevestigd middels mijn schrijven van 23 december 2015 zal de schadevergoeding het bedrag van € 2.305,00 in mindering worden gebracht op mijn openstaande declaraties.'

2.8 Tussen partijen heeft een aantal telefoongesprekken plaatsgehad waarin klager heeft gevraagd om uitbetaling aan hem van het bedrag van € 2.305,=. Betaling door verweerder heeft niet plaatsgevonden.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij het op zijn derdengeldenrekening gestorte bedrag van € 2.305,-- niet aan klager heeft doorbetaald, maar heeft verrekend met openstaande declaraties.

3.2 Klager stelt dat verrekening niet is toegestaan nu hij niet heeft getekend voor verrekening, maar uitsluitend voor uitbetaling van de schadevergoeding op de derdengeldenrekening van verweerder. Verweerder zou het bedrag na ontvangst naar hem overmaken, aldus klager in zijn klachtbrief. Hij betwist verder dat hij de (in 2.4 vermelde) brief van verweerder van 23 december 2015 heeft ontvangen. Klager heeft zich ter zitting bovendien op het standpunt gesteld dat hem altijd is verteld dat hij nooit iets zou hoeven te betalen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer. Hij stelt dat het klager zelf was die de verrekening voorstelde op 18 december 2015, nadat verweerder de kwestie van de openstaande declaraties ter sprake had gebracht. Hij verwijst verder naar de schriftelijke vastlegging van de afspraak en de verrekening bij brieven van 23 december 215 en 5 april 2016.

5 BEOORDELING

5.1 Ter beoordeling ligt voor of de door verweerder toegepaste verrekening in overeenstemming is met het bepaalde in art. 6.19 Verordening op de advocatuur. Van toepassing is de Verordening op de advocatuur zoals die luidde ten tijde van de verrekening, dus voor de wijzigingen per 1 januari 2017.

5.2 Art. 6.19 lid 5 van de Verordening op de advocatuur (oud) bepaalt dat derdengelden kunnen worden aangewend ter voldoening van een eigen declaratie indien dat schriftelijk met de rechthebbende is overeengekomen. Ook moet worden verwezen naar het bedrag en de specifieke declaratie.

5.3 Tussen partijen is niet in geschil dat klager heeft getekend voor het laten betalen van de schadevergoeding op de derdengeldenrekening van verweerder. De raad is van oordeel dat hiermee, in combinatie met de brieven van 23 december 2015 en 5 april 2016, schriftelijk is vastgelegd dat partijen zijn overeengekomen dat de derdengelden mochten worden gebruikt voor voldoening van de openstaande declaraties.

5.4 Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de brief van 23 december 2015 niet heeft ontvangen. Die stelling komt de raad ongeloofwaardig voor. De brief is verstuurd naar hetzelfde adres als de latere brief van 5 april 2016 waarvan klager erkent dat hij die wel heeft ontvangen. Klager heeft desgevraagd verklaard dat hij in december 2015 op dat adres verbleef. Voorts wordt in de brief van 5 april 2016 naar die eerdere brief verwezen en is niet gesteld of gebleken dat klager zich direct na ontvangst van die brief al op het standpunt heeft gesteld dat hij die eerdere brief niet had ontvangen.

5.5 De raad overweegt in dit verband nog dat klager niet consistent heeft verklaard omtrent de achterliggende gedachte van de afspraak om de schadevergoeding te laten uitbetalen op de derdengeldenrekening van verweerder. Aanvankelijk heeft hij gesteld dat verweerder het geld vervolgens naar hem zou overmaken (p. 6 dossier), maar later heeft hij gesteld dat verweerder het geld vervolgens contant aan hem zou uitbetalen (p. 14 dossier). De raad acht het een noch het ander (mede gelet op de toepasselijke regelgeving) aannemelijk en is van oordeel dat de afspraak omtrent de uitbetaling er ook op wijst dat partijen verrekening hadden afgesproken. De voor het eerst ter zitting ingenomen stelling van klager dat verweerder hem altijd zou hebben verteld dat niets betaald hoeft te worden, acht de raad ook onaannemelijk, zeker nu het uitsluitend om eigen bijdragen en door verweerder voorgeschoten griffierechten gaat.

5.6 Anders dan art. 6.19 lid 5 van de Verordening op de advocatuur vereist, is in de schriftelijke vastlegging echter niet opgenomen om welke specifieke declaraties het gaat. Verweerder heeft in zijn brieven aan klager kortweg gesproken over “mijn openstaande declaraties”, die bij elkaar een hoger bedrag beliepen dan de ontvangen vergoeding. De raad komt tot de conclusie dat verweerder hierdoor derdengelden heeft verrekend in strijd met de daarvoor geldende regels, die ertoe strekken klager inzicht te geven in de financiële afrekening met verweerder. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. De klacht is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zijn declaraties te verrekenen met gelden die hij voor klager onder zich hield zonder dat hij schriftelijk had vastgelegd welke specifieke declaraties werden verrekend. De raad ziet echter geen aanleiding om verweerder hiervoor een maatregel op te leggen. De raad weegt daarbij mee dat verweerder de regels ter zake van verrekening op hoofdlijnen wel heeft nageleefd en dat hij klager jarenlang op toevoegingsbasis is blijven bijstaan hoewel klager zijn eigen bijdragen en de door verweerder voorgeschoten griffierechten niet betaalde. De tuchtrechtelijke antecedenten van verweerder maken dit niet anders.

7 GRIFFIERECHT

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager.

 

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en L.H. Rammeloo, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2017.

 

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 28 november 2017 verzonden.