Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:249

Zaaknummer

17-646/DH/DH

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; klacht over advocaat wederpartij in een arbeidsrechtelijk geschil kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Den Haag

van 8 december 2017

in de zaak 17-646/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 21 augustus 2017 met kenmerk K067 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 21 augustus 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is verwikkeld (geweest) in een arbeidsgeschil. Tijdens dit geschil was klaagster arbeidsongeschikt.

1.2    Op 22 juni 2016 hebben klaagster en de werkgever, na mediation, een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin een aantal gemaakte afspraken zijn vastgelegd.

1.3    In de vaststellingsovereenkomst van 22 juni 2016 is onder meer het volgende bepaald:

“(…) Re-integratie/herstel

I.    De re-integratie als teamleider en, na herstel, hervatting van werkzaamheden zal-als teamleider- plaatsvinden op (…) een school (…). Er bestaat uitzicht op doorstroming naar de functie van adjunct-directeur, nu deze functie vacant komt. [Klaagster] is, ook voor de [werkgever], nadrukkelijk in beeld voor deze functie en kan uiteraard meesolliciteren.

Functie/rechtspositie

II.    In elk geval totdat de wervings- en selectieprocedure voor de in het vorige lid genoemde vacature afgerond is, behoudt [klaagster] de functie van adjunct-directeur of het zou moeten zijn dat partijen voor die datum overeenstemming bereiken over een andere functie. Wordt de in het vorige artikel vermelde mogelijkheid (om adjunct-directeur te worden (…)) een feit, dan blijft de functie van adjunct-directeur gehandhaafd. Wordt [klaagster] niet aangesteld in de functie van adjunct-directeur op [de school], dan wordt de functie –maar niet voor 1 januari - aangepast aan die van intern begeleider op [de school].(…)”

1.4    In een tweede mediation hebben partijen getracht de voormelde vaststellingsovereenkomst nader uit te werken. De werkgever is bij dit tweede mediation-traject bijgestaan door verweerder. Klaagster werd in (in ieder geval) het tweede mediation-traject ook bijgestaan door een advocaat.

1.5    In de tweede mediation heeft de mediator in maart 2017 een conceptovereenkomst opgesteld. Verweerder heeft daarop namens de werkgever enkele wijzigingen voorgesteld, waaronder de toevoeging dat de re-integratie van klaagster wordt aangemerkt als een tweede spoorre-integratie. Verder heeft verweerder als wijziging voorgesteld dat in de overeenkomst wordt bepaald dat de werkgever het salaris zal aanvullen door middel van een loonsuppletie “zijdens WWPlus” die de werkgever “ten laste van het Participatiefonds” kan brengen.

1.6    Op 9 april 2017 heeft de werkgever zich uit de tweede mediation teruggetrokken. Daarmee is de tweede mediation geëindigd en over de in 1.5 bedoelde conceptovereenkomst is geen overeenstemming bereikt.

1.7    Bij brief van 27 maart 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar ten onrechte heeft geprobeerd te laten bevestigen dat er een tweede spoortraject zou zijn ingezet.

2.2    Volgens klaagster is in de vaststellingsovereenkomst van 22 juni 2016 vastgelegd welke functie zij tot haar pensioendatum zou vervullen bij de werkgever. Klaagster stelt dat verweerder haar met zijn wijzigingsvoorstellen op de conceptovereenkomst van de mediator zoals hiervoor in 1.5 weergegeven heeft willen betrekken bij een frauduleuze kostenreductie ten koste van het Participatiefonds, en mitsdien bij uitkeringsfraude.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster de op haar rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden, door aan derden mededeling te doen over het verloop van de mediation. Volgens verweerder zou dit moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht. Daargelaten of deze gevolgtrekking van verweerder juist is, is een mogelijke schending van de op klaagster rustende plicht tot geheimhouding niet ter beoordeling aan de tuchtrechter. Het over en weer over het onderwerp gestelde behoeft daarom geen nadere bespreking.

4.2    Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat klaagster en haar gemachtigde tegenover de betrokken mediator geen bezwaren hebben geuit tegen of vragen hebben gesteld over de door hem voorgestelde wijzigingen op de conceptovereenkomst. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster aldus verzuimd op de juiste plaats en wijze opheldering te vragen cq. te verifiëren wat de bedoeling van de voorgestelde wijzigingen was. Dat de voorgestelde wijzigingen tot doel had haar te betrekken bij fraude ten laste van het Participatiefonds is nu niet komen vast te staan, althans geldt dat klaagster deze stelling onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.

4.3    Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de tweede mediation, waarop de klacht betrekking heeft, is geëindigd omdat de werkgever zich daaruit heeft teruggetrokken. Een gevolg daarvan is dat de hier onderwerp van klacht zijnde overeenkomst in de conceptfase is blijven steken. Klaagster is door de door verweerder voorgestelde wijzigingen op die conceptovereenkomst niet in haar belangen geschaad.

4.4    De slotsom is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 8 december 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 december 2017 verzonden.