Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-12-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:248
Zaaknummer
17-362/DH/DH
Inhoudsindicatie
Een voormalig cliënte van verweerder klaagt over hem bij de deken. Nadat de deken zijn visie op de klacht heeft gegeven, bericht de cliënte dat ze de kwestie met verweerder heeft geschikt. De deken ziet grond om de klacht niettemin als dekenbezwaar aan de raad voor te leggen. De raad stelt bij de beoordeling van het bezwaar voorop dat het aan de klager is om de (bij de deken ingediende) klacht feitelijk te onderbouwen. Nu de deken de klacht van de cliënte ambtshalve aan de raad heeft voorgelegd, is de plicht om de klacht voldoende feitelijk te onderbouwen bij hem komen te liggen. Dit brengt met zich dat, voor zover de aanvankelijke klacht onvoldoende is onderbouwd, het op de weg van de deken ligt om nader onderzoek te verrichten en zijn ambtshalve bezwaar aan de hand daarvan te onderbouwen. De deken heeft dit naar de raad onvoldoende gedaan en de raad verklaart het bezwaar ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 11 december 2017
in de zaak 17-362/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
de deken van de orde van advocaten
in het arrondissement Den Haag
ambtshalve
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 1 november 2016 heeft mevrouw D, voormalig cliënte van verweerder (hierna: D), bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.
1.2 De deken heeft naar aanleiding van de klacht een onderzoek ingesteld, waarbij verweerder en D schriftelijk hebben gereageerd op elkaars standpunten. Het onderzoek van de deken heeft geresulteerd in de dekenvisie van 24 februari 2017. De deken komt daarin tot de conclusie dat de klacht van D gegrond is.
1.3 In haar e-mail van 20 maart 2017 aan de deken heeft D geschreven dat zij, zakelijk weergegeven, een schikking heeft getroffen met verweerder en de klacht tegen hem intrekt.
1.4 Bij brief aan de raad van 26 april 2017 met kenmerk K266 2017 dk/sh, door de raad ontvangen op 2 mei 2017, heeft de deken het klachtdossier van D als dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.5 Bij e-mail van 5 mei 2017 aan de raad heeft D, zakelijk weergegeven, haar ongenoegen en bezwaar kenbaar gemaakt tegen het voorleggen van haar klacht aan de raad. De raad heeft D bij brief van 11 mei 2017 geantwoord en meegedeeld dat de klacht van D als dekenbezwaar wordt behandeld door de raad.
1.6 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 13 november 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerder.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 D heeft verweerder gevraagd haar bij te staan in een procedure tegen het UWV inzake de herziening van de ingangsdatum van haar WIA-uitkering. In de procedure was een zitting gepland.
2.2 Door of namens D zijn medische stukken die D betreffen aan verweerder verstrekt.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Volgens de deken blijkt uit het klachtdossier van D niet dat verweerder met D heeft gecommuniceerd. Het dossier bevat geen opdrachtbevestiging, geen advies aan D over de goede en kwade kansen van haar zaak en geen afspraak over de financiële kant van de zaak. Uit het dossier blijkt ook niet dat verweerder werkzaamheden voor D heeft verricht.
3.3 De deken stelt zich verder op het standpunt dat de raad zich over de handelwijze van verweerder jegens D moet uitlaten. De verwijten die D verweerder maakt zijn als volgt.
a) Verweerder is het dossier, dat hem volgens D twee maal is toegezonden, kwijtgeraakt.
b) Verweerder wilde D ter zitting vertegenwoordigen zonder de zaak met haar te hebben besproken.
c) D kon verweerder niet telefonisch bereiken en verweerder reageerde niet op terugbelverzoeken van D.
d) D heeft verweerder betaald voor diensten die niet zijn verleend. D heeft een andere advocaat verzocht haar bij te staan. D is door de gang van zaken financieel benadeeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft per klachtonderdeel zoals naar voren gebracht door D verweer gevoerd dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.
4.2 Verweerder heeft de stelling van de deken dat hij geen werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van D en niet met haar heeft gecommuniceerd betwist. Ook het verweer dat op dit onderdeel is gevoerd zal hierna worden besproken.
5 BEOORDELING
5.1 De deken heeft de klachten van D jegens verweerder als ambtshalve bezwaar voorgelegd en heeft daarnaast een (daarmee samenhangend) zelfstandig bezwaar geformuleerd. De raad zal eerst de klachten zoals geformuleerd door D beoordelen en vervolgens het zelfstandige bezwaar van de deken zoals hiervoor weergegeven in 3.2.
5.2 De raad stelt daarbij voorop dat het aan de klager is om de (bij de deken ingediende) klacht feitelijk te onderbouwen. Nu de deken in deze zaak de klacht van D ambtshalve aan de raad heeft voorgelegd, is de plicht om de klacht voldoende feitelijk te onderbouwen bij hem komen te liggen. Dit brengt met zich dat, voor zover de aanvankelijke klacht van D onvoldoende is onderbouwd, het op de weg van de deken ligt om nader onderzoek te verrichten en zijn ambtshalve bezwaar aan de hand daarvan te onderbouwen.
Klachtonderdeel a)
5.3 Verweerder heeft betwist dat het dossier van D kwijt is geweest. Volgens verweerder is het dossier na ontvangst gescand en steeds (elektronisch) beschikbaar geweest.
5.4 De raad kan op grond van het door D en verweerder over dit onderwerp gestelde niet vaststellen welke lezing van de gang van zaken de juiste is. Het had, gelet op hetgeen de raad in 5.2 heeft overwogen, op de weg van de deken gelegen om nader onderzoek te doen naar dit onderwerp en zijn bezwaar vervolgens nader feitelijk te onderbouwen. Bij gebrek aan deze feitelijke onderbouwing kan niet worden vastgesteld dat verweerder het dossier van D kwijt is geraakt.
Klachtonderdeel b)
5.5 Verweerder heeft aangevoerd dat D de afspraak die hij met haar had om de zitting voor te bespreken heeft afgezegd. Volgens verweerder is D kort voor de zitting in paniek geraakt en heeft dit te maken met haar geestelijke gezondheid. Verweerder stelt zich op het standpunt dat tussen hem en D sprake is geweest van een misverstand.
5.6 Bij gebrek aan feitelijke onderbouwing van het klachtonderdeel kan de raad ook hier de werkelijke gang van zaken niet kan vaststellen.
Klachtonderdeel c) en d)
5.7 Verweerder heeft weersproken dat hij onvoldoende bereikbaar was voor D. Verweerder heeft aangevoerd dat hij met D een intakegesprek heeft gevoerd en dat hij voor haar heeft bewerkstelligd dat zij bij een psycholoog terecht kon. Verweerder heeft ten behoeve van D een verweerschrift ingediend en volgens verweerder heeft D “voldoende aandacht gehad”.
5.8 Gelet op het door D en verweerder over en weer gestelde kan de raad de juistheid van deze klachtonderdelen niet vaststellen. Het bezwaar is op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd.
5.9 De slotsom is dat de klacht van (aanvankelijk) D bij gebrek aan een voldoende feitelijke onderbouwing ongegrond is.
Zelfstandig bezwaar van de deken
5.10 De deken heeft ter zitting meegedeeld dat het dossier dat hij van verweerder heeft ontvangen bestond uit medische stukken die door of namens D aan verweerder zijn verstrekt. Uit het dossier zoals verstrekt door verweerder aan de deken bleek volgens de deken niet van enige (schriftelijke) communicatie tussen verweerder en D.
5.11 De deken heeft het door verweerder aan hem verstrekte dossier niet aan de raad overgelegd. De raad heeft echter geen grond om te twijfelen aan de verklaring van de deken dat het door verweerder verstrekte dossier slechts door (of namens) D aan verweerder verstrekte medische stukken bevatte en de raad zal dan ook uitgaan van de juistheid van die verklaring. Aan de omstandigheid dat het door verweerder verstrekte dossier slechts medische stukken bevatte heeft de deken de conclusie verbonden dat geen sprake is van een advocaat-cliënt dossier en dat verweerder geen werkzaamheden voor D heeft verricht. Deze conclusie gaat naar het oordeel van de raad te ver. Verweerder heeft aangevoerd dat hij zich heeft ingezet voor D en de omstandigheid dat in de zaak van D een zitting was gepland vormt een aanwijzing dat ten behoeve van haar zaak werkzaamheden zijn verricht. Verweerder stelt verder dat hij een dossier heeft waaruit blijkt van zijn werkzaamheden voor D. Het had op de weg van de deken gelegen om in het kader van de dit dekenbezwaar nader onderzoek te verrichten naar (het bestaan van) andere dossierstukken dan de medische stukken. Gesteld noch gebleken is dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden.
5.12 Uit het voorgaande volgt dat het zelfstandige bezwaar van de deken dat verweerder geen werkzaamheden heeft verricht voor D en dat van communicatie tussen verweerder en D geen sprake is geweest onvoldoende feitelijk is onderbouwd.
5.13 De slotsom is dat het dekenbezwaar ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, P. Rijpstra, A.B. van Rijn, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 11 december 2017 verzonden.