Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:247

Zaaknummer

17-044/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klagers verwijten verweerder betrokkenheid bij oplichting. Klagers hebben verweerder opdracht gegeven om werkzaamheden te verrichten en hebben hem daarvoor ook betaald. Omdat een en ander plaatsvond in een periode dat verweerder niet als advocaat op het tableau stond ingeschreven is de klacht in zoverre niet-ontvankelijk. Klagers hebben een fors bedrag betaald aan een vennootschap. De vennootschap heeft geen tegenprestatie geleverd en heeft het bedrag evenmin terugbetaald. De door klagers gestelde betrokkenheid van verweerder bij de vennootschap kan niet worden vastgesteld. De klacht is in zoverre ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 11 december 2017

in de zaak 17-044/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

1.

2.

klagers

gemachtigde: mr. S

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 29 oktober 2015 heeft de gemachtigde van klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag verzocht te bemiddelen in een kwestie waarin klagers meenden te zijn opgelicht door (onder meer) verweerder. De correspondentie naar aanleiding van dit bemiddelingsverzoek heeft er toe geleid dat de gemachtigde bij brief van 19 mei 2016 een klacht tegen verweerder heeft ingediend.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 januari 2017 met kenmerk K128 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 13 januari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De raad stelt voorop dat uit het klachtdossier zoals door de deken aan de raad gezonden niet expliciet blijkt of de gemachtigde namens zijn cliënten of op eigen titel heeft geklaagd. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat de klacht namens zijn cliënten, klager sub 1 en klaagster sub 2, is ingediend. In aanmerking genomen dat de gemachtigde advocaat is, heeft de raad geen grond om te twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring.

1.4    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 november 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klagers en verweerder.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klagers hadden de wens om een campingbedrijf in Frankrijk te kopen en te exploiteren. In verband met deze wens hebben zij de bijstand van derden ingeroepen. Via deze derden zijn klagers in contact gekomen met verweerder. Klagers hebben verweerder vervolgens verzocht om juridische bijstand bij (de advisering over) de aankoop en exploitatie van het campingbedrijf.

2.2    Verweerder is van 29 augustus 2008 tot en met 16 september 2016 ingeschreven geweest als advocaat, zulks echter met een onderbreking van 30 december 2011 tot en met 25 september 2012.

2.3    Een e-mail van de heer B aan klagers van 29 april 2012 (16.19 uur) heeft onder meer de volgende inhoud:

“(…) betreft de financiering aankoop in Frankrijk.

Mijn 'naam is [B] ik ben een relatie van [makelaar Van K].

Als er bij u een bedrag van 80.000€ a 100.000€ aanwezig is dan kan er een financiering verstrekt worden van 450.000€

Is het mogelijk om met u het een en ander door te nemen per telefoon ? (…)”

2.4    In zijn e-mail aan klagers van 29 april 2012 (19.24 uur) schrijft B over, zakelijk weergegeven, de financiering van het aan te kopen bedrijf. B schrijft in de e-mail verder:

“(…) Afwerking wordt gedaan door advocaten kantoor [verweerder] in Den Haag (…)”

2.5    De e-mail van 3 mei 2012 van de heer W aan klagers heeft de volgende inhoud:

“(…) Bijgaand zend ik u de financieringsovereenkomst, reeds door mij ondertekend. Gaarne ontvang ik van u een getekend exemplaar retour. Deze zal ik naar het kantoor van [verweerder] sturen.

Ook de door mij toegezegde stukken zal ik naar [verweerder] sturen en wachten op zijn akkoord. Kunt u ook uw eigen inbreng aan [verweerder] overmaken? Voor vragen kunt u mij altijd bereiken, u kunt natuurlijk ook bij uw tussenpersoon terecht. (…)”.

2.6    In zijn e-mail van 13 mei 2012 heeft W het volgende aan klagers geschreven:

“(…) Naar aanleiding van uw verzoek is de financieringsovereenkomst aangepast onder punt 3. Dit is een CONCEPT, dat u nog kan overleggen met [verweerder].

Ik zal u ter betaalgarantie een bancaire wissel (vergelijkbaar met een gegarandeerde bankcheque) verstrekken en laat u de vrijheid een object (onroerend goed) te vinden.

[Verweerder] neemt maandagavond telefoon contact met u op. Graag wil ik dit dossier deze week afronden. (…)”.

2.7    In de bij de e-mail gevoegde financieringsovereenkomst staat een (Nederlandse) BV met een adres in Spanje als financier genoemd. W staat in de overeenkomst vermeld als gevolmachtigde van die BV. Uit het dossier blijkt niet of klagers de overeenkomst hebben ondertekend.

2.8    In zijn e-mail van 20 mei 2012 heeft de heer M-K het volgende aan klagers geschreven:

“(…) Naar aanleiding van ons prettig en informatief gesprek van gisteren wil ik de volgende opties voorstellen aan [W]:

1) U maakt 5,0% van de maximale leensom (390.000 Euro) groot 19.500 Euro over als garantie op de der[d]e[n]rekening van [verweerder]. Er zijn hiervoor méér dan voldoende garanties, zoals bij u bekend.

2) De garantie van 60.000 Euro blijft bestaan, alleen wordt deze in een bankgarantie c.q. letter of intent afgegeven. Deze bankgarantie c.q. letter of intent wordt door ons verstrekt aan [W] namens u. De looptijd is zeven maanden (juni t/m december) met een optie op verlenging van nog eens zes maanden. De maandelijkse rente vergoeding is 1,2% (720 Euro) per maand. (…)”

2.9    Op 22 juni 2012 heeft verweerder bij klagers een bedrag van € 2.356,20 inclusief btw in rekening gebracht onder vermelding van “Juridische begeleiding bij opzetten Franse vennootschap en het bezien van de fiscale gevolgen”.

2.10    Bij brief van 29 juni 2012 met kenmerk “Societé civile immobilière” heeft verweerder de opdracht van klagers bevestigd. Verweerder heeft onder meer het volgende geschreven:

“(…) Hiermee bevestig ik u, dat wij uw opdracht hebben aanvaard om u te begeleiden en juridisch advies te verstrekken betreffende de oprichting van een societé civile immobilière. (…)”

De brief bevat verder de (algemene) voorwaarden waaronder verweerder zijn werkzaamheden zal verrichten.

2.11    De brief van verweerder aan klagers van 14 juli 2012 met kenmerk “Société à Respons[a]bilité Limitée” heeft onder meer de volgende inhoud:

“(…) Hiermee bevestig ik u, dat wij uw opdracht hebben aanvaard om u te begeleiden en juridisch advies te verstrekken betreffende de oprichting van een Société a Respons[a]bilité Limitée. Uw zaak is onder bovenvermelde zaaksnaam en dossiernummer in onze administratie opgenomen. gelieve beide steeds in al uw correspondentie te vermelden. (…)”

De brief bevat verder de (algemene) voorwaarden waaronder verweerder zijn werkzaamheden zal verrichten.

2.12    Op 14 juli 2012 heeft verweerder een bedrag van € 7.437,50 inclusief btw bij klagers in rekening gebracht onder vermelding van “Société à Respons[a]bilité Limitée Zie opdrachtbevestiging”.

2.13    In oktober 2013 heeft de Spaanse vennootschap RGE SL een business plan gepresenteerd aan klagers. Bij e-mail van 8 oktober 2013 aan onder meer M-K hebben klagers gereageerd op het businessplan.

2.14    Klagers hebben met RGE, vertegenwoordigd door M-K, een overeenkomst gesloten strekkend tot het verlenen van “consulting services related to financing and investment activities”. De overeenkomst is ongedateerd. Op 21 juli 2014 hebben klagers M-K een e-mail gestuurd waarin zijn schrijven: “Hierbij de ondertekende papieren.”

2.15    Op 23 juli 2014 hebben klagers een bedrag van € 25.000,- overgeboekt naar de rekening van een voor klagers onbekende rekeninghouder gehouden bij een bank, Barclays in Allicante, Spanje.

2.16    In zijn e-mail van 1 september 2014 heeft M-K onder meer het volgende aan klagers geschreven:

“(…) De oplossing zal zijn om dit via Cyprus te doen  (half Turks, half Grieks), hier zijn nog mogelijkheden. Dit gebeur[t] via een paymaster agent. Op dit moment bestuderen we deze mogelijkheid. En hopen aan het einde van de dag de oplossing te hebben.

Ik hou je op de hoogte. (…)”

2.17    In het dossier bevindt zich een geldleningovereenkomst van 12 oktober 2015 tussen enerzijds RGE, met M-K als vertegenwoordiger, en anderzijds klagers. De overeenkomst (zoals deze zich in het dossier bevindt) is niet ondertekend door klagers. In de overeenkomst is onder meer bepaald dat klagers een bedrag van € 42.043,70 te goed hebben van RGE.

2.18    Verweerder is bij verstekvonnis van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 2 augustus 2017 veroordeeld tot betaling van € 42.050,51 te vermeerderen met rente en kosten aan klagers. Verweerder heeft inmiddels verzet ingesteld tegen dat vonnis.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder, zakelijk weergegeven, het volgende. 

a)    Verweerder heeft klagers twee maal facturen gezonden, die zij ook hebben betaald, maar verweerder heeft geen werkzaamheden voor klagers verricht.

b)    Klagers hebben in totaal een bedrag van € 32.250,- aan RGE betaald. Klagers hebben dat bedrag niet terug ontvangen. Verweerder is (of was ten tijde van de betaling) bestuurder en enig aandeelhouder van RGE.

3.2    Aan de stellingen die klagers aan de klacht ten grondslag leggen zal de raad hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer van de verste strekking is dat verweerder geen advocaat was toen de feiten en omstandigheden die aan de klacht ten grondslag liggen plaatsvonden. Op hetgeen verweerder overigens heeft aangevoerd zal de raad hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Klagers hebben zich medio 2012, het exacte moment blijkt niet uit het dossier, voor juridische bijstand gewend tot verweerder. Verweerder heeft de opdracht bij brieven van 29 juni 2012 en 14 juli 2012 bevestigd. Verweerder heeft klagers op 22 juni 2012 en op 14 juli 2012 facturen gezonden. Tussen partijen is niet in geschil dat klagers de facturen hebben voldaan, hoewel uit het dossier niet blijkt wanneer de facturen zijn betaald.

5.2    Verweerder heeft aangevoerd dat hij de opgedragen werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat dit heeft plaatsgevonden in de periode dat hij niet als advocaat op het tableau ingeschreven stond. Volgens verweerder hebben klagers zijn facturen voldaan in diezelfde periode. Klagers hebben dit laatste niet weersproken. 

5.3    De raad stelt voorop dat verweerder in de periode van 30 december 2011 tot en met 25 september 2012 niet als advocaat stond ingeschreven op het tableau. Aldus moet worden vastgesteld dat de opdracht is gegeven en aanvaard en dat de facturen zijn gestuurd in een periode dat verweerder niet als advocaat ingeschreven stond. Als onweersproken staat vast dat de facturen zijn betaald op een moment dat verweerder niet als advocaat ingeschreven stond. In de hiervoor in 2.4, 2.5, 2.6 en 2.8 weergegeven e-mails gewisseld tussen klagers en derden (B, W en M-K) wordt telkens de naam van (het kantoor van) verweerder genoemd. Deze e-mails zijn alle uit de periode dat verweerder niet als advocaat op het tableau stond ingeschreven.

5.4    Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat verweerder ten tijde van de volgens klagers klachtwaardige gedragingen geen advocaat was en daarom niet onderworpen was aan het advocatentuchtrecht. Een en ander leidt tot de slotsom dat klagers in klachtonderdeel a niet-ontvankelijk zijn.

5.5    Bij deze stand van zaken behoeft de vraag of verweerder de gedeclareerde en door klagers betaalde werkzaamheden werkelijk heeft verricht geen beantwoording door de tuchtrechter.

Klachtonderdeel b)

5.6    Uit de feiten blijkt dat klagers zich in verband met de verwerving en financiering van de camping lieten adviseren door RGE. De raad stelt vast dat een deel van het bedrag van € 32.250,-  (€ 25.000,-) op 23 juli 2014 door klagers is overgemaakt naar een bankrekening bij Barclays in Spanje. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat RGE een bankrekening had bij Barclays. Op 8 september 2014 hebben klagers een bedrag van ruim € 7.250,- overgemaakt naar een bankrekening ten name van M-K. De raad acht gelet op een en ander aannemelijk dat een bedrag van in totaal ruim € 32.250,- ten goede is gekomen aan (betrokkenen bij) RGE.

5.7    De vraag die vervolgens voorligt, is of kan worden vastgesteld dat verweerder,  die van eind september 2012 tot medio september 2016 en dus ook in de maanden juli-september 2014 als advocaat op het tableau stond ingeschreven, ten tijde van de betaling van het bedrag betrokken was bij RGE. De raad beantwoordt deze vraag ontkennend en licht dit als volgt toe.

5.8    Uit door partijen overgelegde print screens van een Spaanse website blijkt dat verweerder vanaf 19 december 2011 ‘Administrador Unico’ en ‘Socio Unico’ was van RGE. Volgens partijen is de betekenis van ‘Administrador’ bestuurder, van ‘Socio’ aandeelhouder en van ‘Unico’ enig. Uit een door verweerder overgelegde print screen van dezelfde website blijkt dat RGC (een aan RGE gelieerde vennootschap) vanaf 22 mei 2014 ingeschreven staat als ‘Administrador Unico’ van RGE. De raad heeft de betreffende website daags voor de zitting geraadpleegd en vastgesteld dat bij de naam van verweerder in combinatie met ‘Administrador Unico’ de datum 22 mei 2014 en ‘Inactivo’ is vermeld. Bij de naam van verweerder in combinatie met ‘Socio Unico’ is ‘Activo’ vermeld. Ter zitting is dit met partijen besproken.

5.9    Verweerder heeft in dit verband ter zitting (onweersproken) verklaard dat hij zijn aandelen in RGE op 14 maart 2014 door middel van een Spaanse notariële akte heeft overgedragen aan M-K en dat M-K daarna bestuurder en enig aandeelhouder van RGE was. De aandelenoverdracht is volgens verweerder pas op een later moment ingeschreven.

5.10    Verder geldt dat de naam van verweerder niet voorkomt in de correspondentie die tussen klagers enerzijds en M-K en RGE anderzijds is gevoerd, en evenmin in de stukken die tussen hen zijn gewisseld omstreeks de momenten van betaling (zie hiervoor in 2.13, 2.14, 2.16 en 2.17). De raad begrijpt dat klagers zich op het standpunt stellen dat verweerder de in 2.17 bedoelde geldleningovereenkomst heeft opgesteld. Verweerder heeft dit standpunt weersproken. De raad kan op basis van het dossier betrokkenheid van verweerder bij bedoelde overeenkomst dan ook niet vaststellen. Dit betekent dat de stelling van klagers op dit punt als onvoldoende feitelijk onderbouwd moet worden verworpen.

5.11    Op grond van de voorgaande omstandigheden komt de raad tot de slotsom dat niet valt vast te stellen dat verweerder op enige wijze betrokken was bij RGE op of omstreeks de momenten dat klagers in totaal € 32.250,- overmaakten naar de Spaanse bankrekeningen van RGE en M-K. Dit leidt tot de slotsom dat klachtonderdeel b ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klagers in klachtonderdeel a niet-ontvankelijk;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, P. Rijpstra en A.B. van Rijn, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 december 2017 verzonden.