Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:2

Zaaknummer

7074

Inhoudsindicatie

Verwijt inadequaat een te traag en tegen een te hoge declaratie te hebben gewerkt, ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 9 januari 2015

in de zaak 7074

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 27 januari 2014, onder nummer L158-2013, aan partijen toegezonden op 28 januari 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:TADRSHE:2014:14.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 februari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    antwoordmemorie van verweerster;

-    brief van klager aan het hof van 19 mei 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 juni 2014, waar klager en verweerster zijn verschenen.

2.4    Bij brief van 3 juli 2014 heeft klager mr. J.C. van Dijk, voorzitter, gewraakt. Bij beslissing van 19 december 2014 is het wrakingsverzoek van klager niet-ontvankelijk verklaard.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in de echtscheidingszaak die zij voor klager heeft behandeld:

-    de huwelijkse voorwaarden niet goed heeft afgewikkeld;

-    niet deskundig heeft gehandeld;

-    haar specialiteit niet heeft waargemaakt;

-    veel te veel tijd heeft besteed aan de zaak;

-    hoge declaraties heeft verzonden;

-    en de zaak niet voortvarend genoeg heeft afgewikkeld.

4    FEITEN

    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Klager heeft een grief geuit tegen de door de raad vastgestelde klachtomschrijving. Terecht stelt klager dat zijn inleidende klachtbrief aan de deken een uitgebreidere klachtomschrijving bevatte. De deken heeft evenwel bij zijn aanbieding van de klacht aan de Raad van Discipline de klacht niet in deze vorm, maar in beperktere vorm opgeschreven. Blijkens het proces verbaal van de mondelinge behandeling bij de raad is aan partijen de klachtomschrijving voorgehouden en hebben partijen, en dus ook klager, zich hiermee akkoord verklaard. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof heeft klager daarnaast verklaard dat het buiten de beoordeling gebleven onderdeel van de oorspronkelijke klacht op 30 juni 2014 in een volgende tuchtzaak ten overstaan van de Raad van Discipline tegen verweerster aan de orde zou komen. Dit heeft tot gevolg dat het hof slechts kan oordelen over de klachtonderdelen die door de raad zijn behandeld en beoordeeld. Deze grief slaagt derhalve niet.

5.2    De raad heeft in de overwegingen 5.1 tot en met 5.5 gemotiveerd uiteengezet dat de in deze procedure aangevoerde feiten de aangevoerde klachten niet onderbouwen. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere overwegingen en conclusies dan door de raad in zijn  beslissing weergegeven. Het hof neemt daarom deze beslissing over.

5.3    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 27 januari 2014, gewezen onder nummer L158-2013.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. M. Pannevis, M.L.J.C. van Emden-Geenen en T.H. Tanja-van den Broek, R.H. Broekhuysen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2015.