Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:266

Zaaknummer

17-835/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in hoedanigheid vereffenaar. Het behoort tot de taak van de vereffenaar om de nalatenschap te gelde te maken en als onderdeel daarvan de ingediende vorderingen op de nalatenschap te beoordelen en te erkennen, dan wel te betwisten. In het laatste geval dient de vereffenaar daarvan onverwijld kennis te geven aan degene die de vordering heeft ingediend, onder opgave van redenen. Om die reden heeft verweerder een e-mail aan de bewindvoerder gestuurd. Met de inhoud van die e-mail heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Evenmin sprake van intimidatie van de bewindvoerder. Klacht kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  1 december 2017

in de zaak 17-835/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde

tegen:

  

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 19 oktober 2017 met kenmerk 4017-0456, door de raad ontvangen op 19 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder is door de rechtbank benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van de heer E. Klager stelt een vordering van € 40 miljoen op de nalatenschap te hebben.

1.2 Het vermogen van klager is onder bewind gesteld in de zin van artikel 1:431 e.v. BW onder aanstelling van een bewindvoerder. Op 16 mei 2017 heeft verweerder een e-mail aan de bewindvoerder gestuurd met onder meer de volgende inhoud:

“In mijn hiervoor vermelde hoedanigheid [vereffenaar, vzt.] werd ik recent geconfronteerd met een door de advocaat (…) namens [klager] bij de rechtbank (…) ingediend verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. Dat getuigenverhoor zou dienen om onder meer bewijs te vergaren voor een door [klager] gepretendeerde vordering op wijlen [de heer E] ter zake van aan deze laatste “als bankier van de onderwereld” toevertrouwde opbrengsten van criminele activiteiten van [klager]. Daarnaast heeft een Spaanse advocaat namens [klager] voor de rechtbank in Marbella (…) een villa opgeëist die toebehoort aan de nalatenschap van [de heer E]. (…)

Nu het hier gaat om crimineel geld kwalificeert het opeisen daarvan als witwassen, een ernstig misdrijf. (…)

Gelet (…) op het feit dat in ieder geval het opeisen van crimineel geld het misdrijf witwassen oplevert, vraag ik mij af of u als bewindvoerder wetenschap heeft van deze procedures en daarmee heeft ingestemd. U zou dan immers mogelijk meewerken aan een misdrijf. (…)

Met vriendelijke groet,

[naam verweerder], vereffenaar”

1.3 Bij brief van 11 juli 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager in zijn e-mail aan de bewindvoerder beschuldigt van witwassen, waarvoor klager nooit is veroordeeld, en de bewindvoerder intimideert. Verweerder schrijft in zijn e-mail dat hij optreedt als vereffenaar maar ondertekent met ‘advocaat’ en gebruikt het adres van zijn advocatenkantoor.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt allereerst dat, voor zover daarover bij klager onduidelijkheid bestaat, verweerder de e-mail aan de bewindvoerder heeft geschreven in zijn hoedanigheid van vereffenaar. Dat blijkt duidelijk uit de inhoud van de betreffende e-mail. Dat verweerder de e-mail heeft verstuurd vanaf zijn e-mailadres bij het advocatenkantoor waar hij werkt, doet hier niet aan af.

4.2 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van vereffenaar, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter dient derhalve de vraag te beantwoorden of verweerder zich met zijn e-mail aan de bewindvoerder van 16 mei 2017  zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

4.3 De voorzitter is van oordeel dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Het behoort tot de taak van de vereffenaar om de nalatenschap te gelde te maken en als onderdeel daarvan de ingediende vorderingen op de nalatenschap te beoordelen en te erkennen, dan wel te betwisten. In het laatste geval dient de vereffenaar daarvan onverwijld kennis te geven aan degene die de vordering heeft ingediend, onder opgave van redenen. Mede om die reden heeft verweerder de e-mail van 16 mei 2017 aan de bewindvoerder van klager gestuurd. Door in de e-mail te schrijven “Nu het hier gaat om crimineel geld kwalificeert het opeisen daarvan als witwassen, een ernstig misdrijf” en “U zou dan immers mogelijk meewerken aan een misdrijf”, heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Dit geldt teminder nu klager niet heeft betwist dat het (deels) om crimineel geld zou gaan. Dat verweerder de bewindvoerder erop heeft gewezen dat zij mogelijk mee zou werken aan een misdrijf als zij bekend zou zijn met de in de e-mail genoemde procedures en daarmee zou hebben ingestemd kan voorts, anders dan klager stelt, niet worden gekwalificeerd als intimidatie van de bewindvoerder.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 1 december 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2017 verzonden.