Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:306

Zaaknummer

7381

Inhoudsindicatie

Wraking tegen (plaatsvervangend) voorzitter toegewezen. De bij verzoeker bestaande vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid van de voorzitter schade zou kunnen lijden is objectief gerechtvaardigd. Voorzitter heeft het wrakingsverzoek genegeerd, waarbij de wrakingskamer niet heeft kunnen vaststellen dat de gronden van de wraking zijn onderzocht.

Uitspraak

Beslissing

van 4 december 2015

in de zaak 7381

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mr. W.H.B. den Hartog Jager

(plv) voorzitter van het Hof van Discipline

verweerder

1    DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van 14 november 2014 heeft de Raad van Discipline in het ressort Arnhem - Leeuwarden (verder: de raad), onder nummer 133/13, aan partijen toegezonden op 17 november 2014, een klacht van klager tegen mr. R  ongegrond is verklaard.

1.2    Tegen deze beslissing van de raad is klager in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 22 mei 2015 door mr. W.H.B. den Hartog Jager (verder: de voorzitter), en mrs. A.D.R.M. Boumans, G.J.S. Bouwens, M.L.J.C. van Emden-Geenen en R.H. Broekhuijsen (verder: de leden).

1.3    Per brief van 22 mei 2015 heeft verzoeker na afloop van de zitting de voorzitter (opnieuw) gewraakt.

1.4    Per mail van 26 mei 2015 heeft verzoeker onder meer gevraagd om een afschrift van het proces-verbaal van de op 22 mei 2015 gehouden zitting.

1.5    Hierop heeft de toenmalige griffier van het hof per mail van 27 mei 2015 verzoeker het volgende bericht:

“In reactie op onderstaande e-mail bericht ik u als volgt.

Het klopt dat u tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd dat u de voorzitter wilde wraken. In reactie daarop heeft hij u uitgelegd, waarom hij bepaalde vragen en opmerkingen over de achterliggende procedure heeft gemaakt. Daarop is de behandeling voortgezet en de uitspraakdatum bepaald. De voorzitter is er van uit gegaan dat u de wraking niet heeft doorgezet.

Het zittingsverslag wordt niet voorafgaand aan de uitspraak aan partijen beschikbaar gesteld. Dat kan ik u nu dus nog niet toesturen.”

1.6    Per mail van 10 juni 2015 heeft de toenmalige griffier van het hof verzoeker het volgende bericht:

“Hiermee bevestig ik de ontvangst van uw brief gedateerd 22 mei 2015, per email op 28 mei 2015, waarin u de voorzitter van de kamer van het hof van 22 mei 2015, mr. W.H.B. den Hartog Jager, wraakt.

Dit betekent dat de beslissing op 19 juni niet zal worden gewezen, maar dat eerst op het wrakingverzoek zal moeten worden beslist. Ik zal u op korte termijn het proces-verbaal van de behandeling van 22 mei 2015 toesturen en mr. Den Hartog Jager zal worden verzocht zijn standpunt omtrent de wraking kenbaar te maken. Als ik een reactie van hem ontvang krijgt u daar uiteraard een afschrift van.”

1.7.    Per mail van 13 juni 2015 heeft verzoeker andermaal om het proces-verbaal van de zitting gevraagd.

1.8    Per brief van 26 juni 2015 heeft de voorzitter de wrakingskamer onder meer het volgende laten weten:

“In de eerste plaats deel ik U mede niet te berusten in de wraking.  Voorts deel ik mee dat juist is dat ik al tijdens de zitting door [verzoeker] ben gewraakt. Mij staat niet meer precies bij wat de directe aanleiding is geweest. Er was sprake van een plotselinge en voor mij onvoorziene uitval van boosheid. Daarover heb ik met [verzoeker] gesproken, waarna hij weer kalmeerde en de zitting op de gebruikelijke manier werd voortgezet. Daaruit heb ik opgemaakt dat de wraking niet meer aan de orde was. (…)”.

Deze brief heeft de griffier op 29 juni 2015 naar verzoeker doorgezonden.

1.9    Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld in zijn zitting van 9 oktober 2015, waar verzoeker is verschenen. Verzoeker heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 56 lid 6 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het hof zal daarom onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.2    Verzoeker voert onder meer als wrakingsgrond aan dat ondanks dat hij de voorzitter op de zitting tot twee keer toe heeft gewraakt, de behandeling toch is voortgezet en aldus verzoeker is belet gebruik te kunnen maken van zijn recht om een wrakingverzoek te doen.

2.3    Het hof stelt voorop dat ondanks een tweetal verzoeken daartoe en een toezegging van de toenmalige griffier geen afschrift van het proces-verbaal aan verzoeker is verstrekt. Het hof heeft bovendien vastgesteld dat de toenmalige griffier van de zitting op 22 mei 2015 weliswaar aantekeningen heeft gemaakt maar die aantekeningen zijn dermate summier dat hiervan redelijkerwijs geen gebruik gemaakt kan worden. Deze omissies kunnen niet worden hersteld nu de griffier die op de zitting van 22 mei 2015 aanwezig was niet meer bij het hof werkzaam is.

Nu een deugdelijke vastlegging van het verhandelde ter zitting ontbreekt, is het hof genoodzaakt aan de hand van hetgeen verzoeker in zijn verzoek en in zijn toelichting tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek naar voren heeft gebracht, alsmede de schriftelijke reactie van de gewraakte voorzitter op het wrakingsverzoek, te reconstrueren wat op de zitting van 22 mei 2015 heeft plaatsgevonden. Bij deze reconstructie dient verzoeker wel het voordeel van de twijfel te krijgen omdat in ieder geval hem niet het ontbreken van deugdelijke vastlegging van het verhandelde ter zitting euvel valt te duiden.

2.4    Uit zowel de toelichting van de gewraakte voorzitter als de verklaringen van verzoeker blijkt dat de voorzitter door verzoeker op de zitting van 22 mei 2015 is gewraakt.

Indien een procespartij mondeling ter zitting een wrakingsverzoek doet, ligt het op de weg van de voorzitter om onmiddellijk te vragen naar de redenen van de wraking. Daardoor kan duidelijk worden of de mededeling “Ik wraak u” inderdaad bedoeld is als een wrakingsverzoek in de zin van de wet. Indien een partij niet is voorzien van enige rechtsbijstand, zoals in dit geval, rust daarnaast een extra verantwoordelijkheid op de voorzitter om de gronden voor het wrakingsverzoek onmiddellijk voldoende duidelijk te krijgen teneinde een goede beoordeling van het verzoek mogelijk te maken. Door het wrakingsverzoek te negeren waarbij de wrakingskamer niet heeft kunnen vaststellen dat de gronden van de wraking zijn onderzocht, moet de wrakingskamer ervan uitgaan dat verzoeker een objectieve bevestiging heeft gekregen van zijn subjectieve gevoel dat aan hem een ongelijkwaardige positie ten opzichte van de overige procesdeelnemers in het proces werd gegund. In dat geval is sprake van een gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid en partijdigheid ontstaan bij verzoeker. Daaraan doet niet af dat de voorzitter uit de opstelling van verzoeker, bestaande uit een onvoorziene uitval van boosheid, zijn latere kalmeren en (zijn medewerking aan) de gebruikelijke voortzetting van de zitting, heeft afgeleid dat de wraking niet meer aan de orde was. Ook als de communicatie op deze wijze verloopt, zal nog moeten blijken dat het wrakingsverzoek serieus is onderzocht en dat heeft de wrakingskamer op basis van de reconstructie niet kunnen vaststellen.

2.5    Op grond hiervan oordeelt de wrakingskamer dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid van de voorzitter schade zou kunnen lijden objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek zal daarom worden toegewezen. De overige aangevoerde wrakingsgronden behoeven geen nadere bespreking.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

       

wijst toe het wrakingsverzoek van 22 mei 2015 van verzoeker, gericht tegen mr. W.H.B. den Hartog Jager, (plv) voorzitter van het Hof van Discipline.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, A.J. Louter, G. Creutzberg en F.A.M. Knüppe, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.

   

             

De beslissing is verzonden op 4 december 2015.