Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-08-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:196
Zaaknummer
17-445
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Vast staat dat verweerder in de periode van 12 februari 2010 tot 17 december 2015 niet stond ingeschreven als advocaat. Verweerder was in de tussenliggende periode ten tijde van de verweten gedraging directeur van een bedrijf waarmee klager een overeenkomst tot financiering van procedures had gesloten. Nu de verweten gedraging door verweerder niet als advocaat is begaan en daarmee niet aan het advocatentuchtrecht is onderworpen en er bovendien tussen dat handelen en de twee jaar latere herbenoeming van verweerder in de functie van advocaat onvoldoende inhoudelijk en temporeel verband bestaat om dat tuchtrecht desondanks toepasselijk te achten, is klager naar het oordeel van de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 14 augustus 2017
in de zaak 17-445
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 8 juni 2017 met kenmerk 2017 KNN041, door de raad ontvangen op 9 juni 2017.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft van 12 februari 2010 tot 17 december 2015 niet ingeschreven gestaan op het tableau.
1.2 Klager is op een zeker moment een overeenkomst aangegaan met de [naam bedrijf] , op basis van no cure no pay, ter zake van medische aansprakelijkheid. Verweerder was in elk geval in 2013 werkzaam als algemeen directeur van de [naam bedrijf].
1.3 Klager heeft over de medische aansprakelijkheid geprocedeerd. Bij vonnis van 19 december 2012 heeft de (toenmalige) rechtbank [plaats] geoordeeld dat het causaal verband tussen het medisch handelen en de vermeende schade van klager ontbrak.
1.4 Op verzoek van de [naam bedrijf] heeft een advocaat op 26 februari 2013 een analyse/procesadvies uitgebracht over het eventueel in te stellen hoger beroep door klager. Tevens is met klager besproken om bij het gerechtshof een verzoekschrift tot het inwinnen van een voorlopig deskundigenbericht in te dienen.
1.5 De [naam bedrijf] heeft daarna geweigerd om deze beide procedures wegens onvoldoende kans op succes voor klager te financieren op basis van de no cure no pay-overeenkomst.
1.6 Klager en de [naam bedrijf] hebben daarna financiële afspraken gemaakt over de financiering van de verzoekschriftprocedure. Voordat deze procedure in gang is gezet, heeft klager een schikking getroffen met de wederpartij. Bij brief van 27 april 2013 heeft klager dat aan verweerder, in zijn hoedanigheid van directeur van de [naam bedrijf], laten weten.
1.7 Bij brief van 9 maart 2017, ingekomen op 10 maart 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
als directeur van de [naam bedrijf] in 2013 de no cure no pay-overeenkomst met klager niet na te komen ten aanzien van de op te starten verzoekschriftprocedure tot het inwinnen van een voorlopig deskundigenbericht. Klager acht het een dubieuze gang van zaken dat verweerder eerder - tot 12 februari 2010 - stond ingeschreven als advocaat om zich vervolgens te laten uitschrijven als advocaat en directeur te worden van de [naam bedrijf] om zich in 2015 weer als advocaat te laten inschrijven. Op 15 februari 2017 heeft klager daarvan kennisgenomen op een website.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
Vast staat dat verweerder in de periode van 12 februari 2010 tot 17 december 2015 niet stond ingeschreven als advocaat. Nu de verweten gedraging door verweerder niet als advocaat is begaan en daarmee niet aan het advocatentuchtrecht is onderworpen en er bovendien tussen dat handelen en de twee jaar latere herbenoeming van verweerder in de functie van advocaat onvoldoende inhoudelijk en temporeel verband bestaat om dat tuchtrecht desondanks toepasselijk te achten, is klager naar het oordeel van de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 14 augustus 2017.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 14 augustus 2017