Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:226
Zaaknummer
7374
Inhoudsindicatie
Een deel van de klacht te laat ingediend. Niet-ontvankelijk. Klachten over de kwaliteit van de dienstverlening ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 22 juni 2015
in de zaak 7374
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerders
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 1 december 2014, onder nummer
L 335-2013 en L 336-2013, aan partijen toegezonden op 2 december 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerders voor wat betreft de klachtonderdelen 1 tot en met 3 ongegrond is verklaard en klachtonderdeel 4 niet-ontvankelijk is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRASHE:299.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 december 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerders.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 mei 2015, waar klager en verweerders zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder sub 1 in een procedure ter verkrijging van een bevelschrift voor de begroting van een declaratie zich ten titel van bewijs heeft bediend van een brief van 26 september 2008, welke brief aan klager niet bekend is en ter zake waarvan klager op 29 april 2013 aangifte wegens oplichting heeft gedaan;
2. verweerder sub 1 in rechte heeft verklaard dat klager om een begroting heeft gevraagd en dat de hele zaak begroot is, hetgeen niet het geval en dus leugenachtig is;
3. verweerder sub 1 niet heeft zorggedragen voor overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat, hetgeen een ernstige hindering van de rechtsgang is;
4. verweerster sub 2 klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, waardoor hij torenhoge declaraties heeft gekregen;
5. verweerster sub 2 fouten heeft gemaakt en niet voortvarend heeft gewerkt bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en van de VOF die klager met zijn toenmalige echtgenote had.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Het beroep van klager richt zich uitsluitend op de beslissing van de raad op klachtonderdeel 4. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.2 In zijn beroep grieft klager ook tegen de beslissing van de raad op een door klager ingediend wrakingsverzoek. Op grond van artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet jo. artikel 515 lid 5 Wetboek van Strafvordering kan tegen een beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel worden ingesteld. Deze grief behoeft dus geen nadere bespreking.
5.2 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 1 december 2014 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer L 335-2013 en L 336-2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs.
A.D. Kiers-Becking, T.E. van der Spoel, J. Italianer en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2015.