Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-08-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:189
Zaaknummer
17-420
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van voorzitter van een Externe Klachtencommissie van een zorginstelling. Verweerder diende tijdens de zitting als voorzitter de regie te nemen en mocht in die hoedanigheid de echtgenoot van klaagster aanspreken op zijn gedrag. Verweerder heeft de door klaagster beklaagde zorginstelling als advocaat eerder bijgestaan in een arbeidsgeschil. Niet is door klaagster gesteld of anderszins gebleken dat tussen die zaak en de klacht van klaagster bij de Externe klachtencommissie enige relatie bestond op grond waarvan verweerder zich als voorzitter van die commissie had dienen terug te trekken. Klachten kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 7 augustus 2017
in de zaak 17-420
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 29 mei 2017met kenmerk K 17/27, door de raad ontvangen op 30 mei 2017.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster heeft in haar hoedanigheid van bewindvoerder en mentor van haar stiefmoeder, mevrouw M., op 23 november 2016 en aangevuld op 11 december 2016, een klacht ingediend bij de Externe klachtencommissie regio [plaats] tegen mevrouw N., werkzaam als specialist ouderengeneeskunde bij Stichting [Z]. Volgens klaagster heeft mevrouw N. geen contact met haar onderhouden als bewindvoerder en mentor van mevrouw M. en geweigerd informatie aan haar te verstrekken of relevante informatie aan haar te verstrekken, waarbij mevrouw N. zich schuldig heeft gemaakt aan een strafrechtelijk vergrijp en ten onrechte stelt dat mevrouw M. wilsbekwaam moet worden geacht, terwijl mevrouw M. volgens klaagster onder curatele staat.
1.2 Op 13 maart 2017 vond de hoorzitting plaats bij de Externe klachtencommissie regio [plaats], waarbij verweerder optrad als voorzitter.
1.3 Bij brief van 26 maart 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.4 Bij uitspraak van 31 maart 2017 heeft de Externe klachtencommissie de klacht van klaagster op een klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard en de overige klachtonderdelen als ongegrond afgewezen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klaagster en haar echtgenoot tijdens de hoorzitting op 13 maart 2017 intimiderend, onprofessioneel en onheus te bejegenen, met als gevolg dat de inhoud van de klacht niet is besproken en het hoor en wederhoorbeginsel niet toe te passen, waardoor klaagster zeer teleurgesteld is over de gang van zaken;
b) onprofessioneel gedrag te vertonen door niet op te treden als een onpartijdige, objectieve en neutrale voorzitter van de Externe klachtencommissie, maar zich tijdens de hoorzitting te gedragen als advocaat van Stichting [Z]. waarvoor hij eerder als huisadvocaat is opgetreden;
c) tijdens de hoorzitting onvolledige informatie aan klaagster te verschaffen.
Toelichting:
Verweerder ging tijdens de hoorzitting uitgebreid in op zijn interpretatie van het begrip beroepsgeheim en heeft daarbij nagelaten te vermelden dat bij een conflict van plichten de waarheidsvinding tijdens een klachtzaak dient te prevaleren boven de geheimhoudingsplicht en tevens heeft verweerder volgens klaagster nagelaten te vermelden dat de diagnose van wils(on)bekwaamheid van mevrouw M. dient te zijn onderbouwd middels een geobjectiveerde en gefundeerde procedure op basis van een daartoe geldend protocol.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 In de onderhavige zaak beklaagt klaagster zich over het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Externe klachtencommissie regio [plaats].
4.2 De voorzitter stelt voorop dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien deze advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal het optreden van verweerder beoordelen aan de hand van deze maatstaf.
Ad klachtonderdelen a) en c)
4.3 Gelet op de samenhang tussen deze klachtonderdelen ziet de voorzitter aanleiding om deze gelijktijdig te beoordelen.
4.4 Verweerder betwist gemotiveerd de in deze klachtonderdelen aangevoerde verwijten. Volgens verweerder lieten klaagster (en haar echtgenoot) zich tijdens de hoorzitting op 13 maart 2017 laatdunkend en respectloos uit over mevrouw N. Als voorzitter van de Externe klachtencommissie diende hij daartegen op te treden zoals hij heeft gedaan, zonder dat hij daarbij intimiderend is geweest of klaagster onheus heeft behandeld. Vanuit zijn hoedanigheid als voorzitter diende hij de echtgenoot van klaagster tijdens de hoorzitting te wijzen op het feit dat hij zich bij herhaling en halsstarrig op een juridisch onhoudbaar standpunt bleef beroepen. Niet valt in te zien in hoeverre hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor het overige stelt verweerder dat hij op deskundige en onpartijdige wijze tijdens de hoorzitting heeft gehandeld waarbij hij aan klaagster en haar echtgenoot ruim voldoende de gelegenheid heeft geboden om hun standpunten toe te lichten.
4.5 Verweerder heeft gemotiveerd en steekhoudend verweer gevoerd tegen deze klachtonderdelen. Bij gebreke van een nadere onderbouwing van deze klachtonderdelen door klaagster kan de voorzitter dan ook niet vaststellen dat aan de zijde van verweerder in zijn hoedanigheid van de voorzitter van de klachtencommissie sprake is van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen tijdens de behandeling van de zaak van klaagster bij de hoorzitting. Wat klaagster stelt levert dan ook niet een misdraging op waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdelen a) en c) kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.6 Verweerder betwist dat hij de huisadvocaat van Stichting [Z] is. Hij stelt dat hij Stichting [Z] op incidentele basis heeft bijgestaan in één arbeidsgeschil. De mondelinge behandeling in die procedure vond plaats op 16 december 2016 bij het gerechtshof en na ontvangst van de beschikking eind januari 2017 heeft verweerder dat dossier gesloten en gearchiveerd. Volgens verweerder nam hij eerst begin maart 2017 kennis van de klacht van klaagster als voorzitter van de Externe klachtencommissie. Dat verweerder deze zorginstelling eerder in een arbeidsgeschil heeft bijgestaan, maakt naar het oordeel van de voorzitter nog niet dat hij geen voorzitter van die klachtencommissie kon zijn in de zaak van klaagster jegens de zorginstelling. Niet is door klaagster gesteld of anderszins gebleken dat tussen de genoemde arbeidsrechtelijke zaak en de klacht van klaagster bij de Externe klachtencommissie enige relatie bestond op grond waarvan verweerder zich als voorzitter van die commissie had dienen terug te trekken.
4.7 Op grond hiervan is de voorzitter van oordeel dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond dient te worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 7 augustus 2017.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 7 augustus 2017