Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:187

Zaaknummer

17-418

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing over klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond.  Verweerder heeft klaagster naar behoren bijgestaan. Bij het opstellen van zijn second opinion heeft verweerder klaagster ruimschoots betrokken, zoals ook door haar was verzocht, onder meer door zijn conceptadviezen eerst aan haar voor te leggen. Negatieve advisering mag en was, gelet op de deskundigheid van verweerder, in deze ook noodzakelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 augustus 2017

in de zaak 17-418

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 30 mei 2017 met kenmerk 51/17/015, door de raad ontvangen op 31 mei 2017.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft een langlopend conflict met haar zuster, zwager en oom. Klaagster stelt zich op het standpunt dat deze personen zich lasterlijk, smadelijk en/of beledigend over haar en over de (nagedachtenis van) haar ouders hebben uitgelaten.

1.2    In het kader van door haar gewenste civiel-, straf- en erfrechtelijke actie jegens hen heeft zij zich met een beroep op haar rechtsbijstandspolis bij Achmea Rechtsbijstand gewend tot advocaat mr. H. Deze advocaat heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat gerechtelijke stappen op civielrechtelijk en strafrechtelijk gebied jegens de gewraakte personen geen redelijke kans van slagen hadden.

1.3    Op verzoek van klaagster heeft verweerder, onder dekking van de rechtsbijstandspolis, een beoordeling (‘second opinion’) gegeven van het advies van mr. H.

1.4    Op 29 september 2016 heeft een bespreking tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden.

1.5    Per e-mail van 3 oktober 2016 heeft klaagster aan verweerder aanvullende opmerkingen gestuurd en gevraagd de civielrechtelijke en strafrechtelijke aspecten in zijn advies mee te nemen.

1.6    Op 3 november 2016 heeft verweerder aan klaagster een eerste conceptadvies doen toekomen. In dit advies concludeert verweerder, samengevat, dat naar zijn oordeel geen redelijke kans van slagen aanwezig is en dat hij het advies van mr. H. in zoverre ondersteunt.

1.7    Per e-mail van 15 november 2016 heeft klaagster hierop uitgebreid gereageerd met het verzoek aan verweerder om zijn conceptadvies te heroverwegen, waarna klaagster daar alsnog op wenst te reageren. Voorts schrijft klaagster:

“In het concept geeft u aan dat een beoordeling van de strafrechtelijke en notariële aspecten niet onder de aanbesteding valt, maar dat u die desondanks meeneemt. Wat u met de verzekeraar heeft afgesproken ligt buiten mijn zicht. Zelf heb ik steeds, zowel naar de verzekeraar, als naar mevrouw [mr. H], als naar u toe aangegeven dat een beoordeling van de mogelijkheden op zowel civiel- als strafrechtelijk gebied voor mij van belang is. Ook heb ik steeds gezegd dat de zaak notariële aspecten heeft. Op 9 augustus jongstleden hebt u mij toegezegd om de zaak in het kader van de second opinion op al die aspecten te beoordelen. Wat de notariële aspecten betreft hebt u aangegeven dat uw kantoor een samenwerkingsverband heeft met andere kantoren en dat u de zaak kunt voorleggen. Ook hebt u mij een uitgebreid advies toegezegd.” [afkortingen-voorzitter]

1.8    Verweerder heeft op 22 december 2016 zijn definitieve advies aan klaagster gestuurd. Daarin concludeert verweerder, samengevat, in afwijking van zijn eerste advies, dat in de zaak, in ieder geval ten opzichte van de zuster van klaagster, een redelijke kans van slagen aanwezig is voor wat betreft een civielrechtelijk verbod en/of herroepen van laster of smaad ten opzichte van klaagster en/of de nagedachtenis van haar ouders. Met dit advies wijkt hij af van het eerdere advies van mr. H., maar voor het overige onderschrijft hij haar advies.

1.9    Bij brief van 17 februari 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klaagster te adviseren zonder een behoorlijke toelichting;

b)    in zijn advies gebruik te maken van oneigenlijke argumenten;

Toelichting:

Verweerder maakt in zijn advies gebruik van oneigenlijke argumenten door daarin te beweren dat klaagster zelf in haar (concept)aangifte had gesteld niet te kunnen bewijzen dat de beschuldigingen van haar zuster onwaar zijn, terwijl klaagster bij herhaling het tegendeel naar voren heeft gebracht, namelijk dat diverse beschuldigingen van haar zuster aantoonbaar onjuist zijn.

c)    onvoldoende deskundig te zijn, waardoor hij klaagster onjuist heeft geadviseerd;

Toelichting:

Volgens klaagster haalt verweerder bij het strafrechtelijke gedeelte van zijn advies er een bestanddeel bij – in het openbaar - dat in de wettekst niet wordt genoemd en op basis waarvan hij twijfelt aan de haalbaarheid van haar zaak. Aan een ander bestanddeel dat wel in de wet wordt genoemd – opzet – geeft verweerder een betekenis die strijdig is met die in de wet door uit te gaan van de wetenschap dat de beschuldiging onwaar is, terwijl dat begrip juist ziet op de bedoeling om iemands naam aan te tasten. Daarnaast werpt hij in zijn overweging vragen op zonder die te beantwoorden.

d)    bewust door klaagster genoemde feiten op grond waarvan de onrechtmatigheid/laster lijkt te zijn gegeven, niet mee te nemen in zijn advies, althans daar onvoldoende recht aan te doen;

e)    zich er gemakkelijk vanaf te maken op kosten van klaagster.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt dat hij klaagster op zorgvuldige en deskundige wijze heeft geadviseerd in het kader van de gevraagde second opinion en betwist dat hem enig tuchtrechtelijk verwijt treft zoals klaagster in de verschillende klachtonderdelen stelt.

3.2    Hij heeft in de kwestie uitgebreid dossier- en jurisprudentieonderzoek gedaan en uitgebreid met klaagster gesproken over de langslepende kwestie. Op 3 november 2016 heeft verweerder aan klaagster een conceptadvies uitgebracht, met daarin de voorlopige conclusie dat hij geen redelijke kans van succes aanwezig zag. Door een  voorlopig advies te sturen, heeft verweerder klaagster juist de uitdrukkelijke gelegenheid geboden om haar mening te geven. Dat heeft klaagster gedaan in haar uitgebreide reactie van 15 november 2016. Na herbeoordeling is verweerder daarna in het voordeel van klaagster teruggekomen op zijn eerdere voorlopige conclusie wat betreft de civielrechtelijke kant van de zaak, zoals hij dat heeft verwerkt in zijn definitieve advies van 22 december 2016 aan klaagster. Voor het overige heeft hij zijn eerdere advies gehandhaafd.

3.3    Verweerder stelt dat hij in zijn adviezen beargumenteerd en op deskundige wijze alle voors en tegens heeft benoemd. Dat hij daarbij het wettelijk kader zou hebben genegeerd, gebruik heeft gemaakt van oneigenlijke argumenten of bewust relevante feiten niet heeft meegewogen, bestrijdt verweerder. Dat klaagster het niet eens is met het advies, is volgens verweerder haar goed recht, maar daarmee handelt verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu hij jegens haar de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening vereist wordt.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt en wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter een klager die klaagt over kwaliteit van de verrichte werkzaamheden niet zonder meer doorverwijst naar de civiele rechter, maar dat de tuchtrechter zich over de geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt vanuit het oogpunt van de voor advocaten geldende gedragsrechtelijke normen, voor zover de tuchtrechtelijke procedure daartoe mogelijkheden biedt.

4.2    De tuchtrechter beoordeelt niet of een tot aansprakelijkheid leidende beroepsfout is gemaakt. Daarnaast is het de taak van de klager om voldoende concrete feiten en argumenten aan te dragen die grond kunnen opleveren voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Ad klachtonderdelen a) tot en met e)

4.3    De klachtonderdelen, die alle zien op de kwaliteit van de dienstverlening, lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zullen worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf.

4.4    Naar het oordeel van de voorzitter kan gelet op het klachtdossier en de gemotiveerde betwisting van verweerder van de hem gemaakte verwijten niet worden vastgesteld dat verweerder klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan. Bij het opstellen van zijn second opinion heeft verweerder klaagster ruimschoots betrokken, zoals ook door haar was verzocht, onder meer door zijn conceptadviezen eerst aan haar voor te leggen. Dat verweerder in die adviezen bewust relevante feiten heeft genegeerd of (oneigenlijke) argumenten heeft gebruikt of de wet onjuist heeft geïnterpreteerd kan de voorzitter tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder niet vaststellen. Daartoe heeft klaagster onvoldoende gesteld. Als uitgangspunt geldt dat een advocaat, die bij een second opinion tot de conclusie komt dat er onvoldoende kans van slagen bestaat, die advocaat de vrijheid heeft om zijn cliënt negatief te adviseren. Dat is wat verweerder heeft gedaan en gelet op zijn vereiste deskundigheid, ook heeft moeten doen in de onderhavige kwestie.

4.5    Anders dan klaagster is de voorzitter van oordeel dat verweerder op zorgvuldige wijze tot zijn advies is gekomen door alle kanten van de kwestie gemotiveerd te belichten, daarin zijn twijfels te benoemen, klaagster op zijn  conceptadvies te laten reageren en haar argumenten mee te nemen in zijn eindadvies, met daarin een aanpassing ten gunste van klaagster. Dat klaagster met dat laatste advies niet 100% tevreden was, kan verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten. Nu verweerder naar het oordeel van de voorzitter de belangen van klaagster voldoende zorgvuldig heeft behartigd en ook overigens niet van verwijtbaar handelen van verweerder is gebleken, oordeelt de voorzitter alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond. 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 14 augustus 2017.

 

griffier                                                            voorzitter

 

Verzonden d.d. 14 augustus 2017