Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-05-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:154

Zaaknummer

6645

Inhoudsindicatie

Gebrekkige communicatie: geen schriftelijke vastlegging opdracht, noch verdere gang van zaken in dossier. Niet duidelijk geworden wat in de zaak gedaan of bereikt is. Ook reactie op klacht is gebrekkig. Verhoging maatregel tot 2 maanden schorsing, waarvan 1 voorwaardelijk.

Uitspraak

beslissing van 24 mei 2013

in de zaak 6645

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

 

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 19 november 2012, onder nummer

M71-2012, aan partijen toegezonden op 20 november 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder in al haar onderdelen gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening in de praktijk voor de duur van één maand is opgelegd. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA3545.

 

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 december 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- de brieven van klager aan het hof van 11 en 20 februari 2013;

- een faxbrief van klager van 11 maart 2013 waarin hij aankondigt niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 maart 2013, waar verweerder is verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:

Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt, doordat hij:

1. niet voortvarend is opgetreden in de behandeling van diverse zaken die hij voor klager in behandeling had;

2. brieven van klager rechtstreeks doorstuurde naar de wederpartij in plaats van zelf brieven aan de wederpartij op te stellen;

3. bij gelegenheid van een bespreking met de advocaten van de andere partijen ten kantore van de notaris afspraken heeft gemaakt in strijd met de door klager gegeven opdracht en daarbij de belangen van klager niet althans niet op de juiste wijze heeft behartigd.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

 4.1.1 Verweerder heeft klager – de correspondentie werd door verweerder geadresseerd aan de heer en mevrouw - sinds 2009 bijgestaan in een aantal zaken. De raad noemt de volgende zaken:

1. een aansprakelijkheidskwestie tegen mr. N. inzake de H.groep; in deze zaak is door verweerder de aansprakelijkheidsverzekering van mr. N. aangeschreven.

2. een zaak tegen mr. S., de executeur testamentair in de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klager; verweerder heeft in de zaak een concept verzoekschrift voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor opgesteld (tot indiening is het niet gekomen);

3. een zaak tegen de mede-erfgenamen van klager in de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van klager;

4. een zaak tegen de boedelnotaris mr. M.;

5. een belastingkwestie aangaande de echtgenote van klager;

6. een of meer zaken tegen B.. In deze zaak is ten behoeve van de onderneming van klager één brief geschreven aan de rechtsbijstandverzekering van de wederpartij, welke een aanmaning en een aanzegging van wettelijke rente inhoudt.

 4.1.2 Ten aanzien van de zaak tegen de mede-erfgenamen en tegen de boedelnotaris (de zaken 3 en 4) heeft de raad het volgende vastgesteld:

In de zaak met betrekking tot de afwikkeling van een nalatenschap van de moeder van klager heeft verweerder op 26 mei 2010, buiten aanwezigheid van klager, een bespreking gevoerd met de advocaten van de andere erfgenamen en de boedelnotaris. De notaris heeft de gemaakte afspraken aan verweerder bevestigd bij brief d.d. 1 juni 2010. Bij brief van 2 juni 2010 heeft klager aan verweerder laten weten dat de tijdens het onderhoud op 26 mei 2010 gemaakte afspraken, zoals deze volgden uit de brief van mr. M d.d. 1 juni 2010, niet klopten met het door hem aan verweerder gegeven mandaat. Op 30 augustus 2010 heeft klager aan verweerder een brief geschreven waarin hij aangaf het niet eens te zijn met de verdeling van de aandelenportefeuille door de notaris. Verweerder heeft deze brief doorgestuurd aan mr. M. In oktober 2010 heeft verweerder notaris mr. M gedagvaard in kort geding. In september 2011 heeft verweerder in de bodemprocedure een concept dagvaarding opgesteld tegen mr. M wegens toerekenbaar tekortschieten in het nakomen van de gemaakte afspraken.

5 BEOORDELING

5.1 Het hof zal de klacht met betrekking tot de zaak Brakel buiten beschouwing gelaten. Klager heeft aangekondigd deze klacht te kennis te zullen brengen van de Rechtsanwaltskammer (verweerder praktiseert ook in Duitsland; als Rechtsdienstleiter mag hij over Nederlands recht adviseren).

5.2 Het hof is met de raad van oordeel dat de klachten naar de kern genomen betrekking hebben op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder, in het bijzonder op het grotendeels ontbreken van (relevante) schriftelijke communicatie.

 5.3 Het hof stelt vast dat verweerder in geen van de genoemde zaken een opdrachtbevestiging heeft gestuurd waarin ten minste uiteengezet wordt:

- wat het doel van de opdracht is, wat de financiële marges zijn waarbinnen de kwesties afgewikkeld kunnen worden, welke strategie zal worden gevolgd om dat doel te bereiken en wat het advies van verweerder is;

- wat de op dat moment bekende feiten zijn, welke juridische kwesties aan de orde zijn, (risico)analyse van de haalbaarheid van het doel en zo nodig een uitleg aan de cliënt van de juridische kwesties;

- welke financiële afspraken zijn gemaakt (toevoeging of betalend), en in het bijzonder over het niet nakomen daarvan aan het definitief worden van de opdracht in de weg staat dan wel aanleiding geeft voor opschorting van de werkzaamheden.

Het ontbreken van een schriftelijke opdrachtbevestiging is op zichzelf al ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar. Een cliënt moet van deze kwesties op de hoogte worden gebracht en moet deze kunnen nalezen. Een advocaat mag niet verwachten dat zijn cliënt, zeker als die juridisch niet is onderlegd, alles wat hem wordt verteld ook begrijpt en dat dat alles bij hem beklijft. Bovendien voorkomt de schriftelijke vastlegging misverstanden en geeft de cliënt de mogelijkheid om concrete aanvullende feiten en meningen naar voren te brengen.

In deze zaak komt daarbij dat het hof (en ook klager, de deken en de raad) niet kan vaststellen of en in hoeverre aan de opdracht is voldaan, of voortvarend is gehandeld, of de opdracht tot een goed einde is gebracht en wat de kwaliteit van de handelwijze van verweerder is geweest (correspondentie over factfinding ontbreekt ook). Gedragsregel 8 is aldus geschonden.

 5.4 Ook met betrekking tot de bespreking bij notaris mr. M op 26 mei 2010, waaraan verweerder heeft deelgenomen, heeft verweerder hoogst gebrekkig gecommuniceerd. Die bespreking vond plaats buiten aanwezigheid van klager. Verweerder heeft klager weliswaar vooraf op de hoogte gebracht van dit gesprek, maar een schriftelijke uiteenzetting van de omvang van de volmacht, het doel en de strategie ontbreekt. Verweerder heeft ook na de bespreking op het notariskantoor geen bericht gestuurd aan de notaris en de mede-erfgenamen ter bevestiging van het naar zijn mening besprokene en ook klager niet geïnformeerd. Hij heeft de motaris en de mede-erfgenamen er ook niet op gewezen dat de instemming van klager een voorwaarde is voor de goedkeuring van eventueel gemaakte afspraken. De notaris heeft wel een bevestiging gestuurd, maar klager was het met de inhoud niet eens. Verweerder heeft dit standpunt van klager overgebracht, maar een eigen reactie van verweerder over wat is voorgevallen en al dan niet is afgesproken, ontbreekt. Wat er in dit gesprek, in de visie van verweerder, zou zijn bereikt is het hof niet duidelijk geworden. Ook als dit gesprek louter oriënterend van aard was, zoals verweerder stelt, kan het gesprek resultaten hebben opgeleverd, namelijk duidelijkheid over de wederzijdse standpunten.

 5.5 De klachtonderdelen zijn door de raad terecht gegrond bevonden. Het hof onderschrijft het oordeel van de raad en maakt de motivering van de raad tot de zijne. Dat, zoals verweerder stelt, later, onder druk van een kort geding door de notaris een behoorlijk voorschot is voldaan, doet hier niet aan af. Met dit voorschot is de kwestie bovendien niet tot een eind gebracht, hetgeen toch het doel van de opdracht zal zijn geweest. Dat de belastingproblematiek ‘in rustig vaarwater gekomen’ is, lijkt meer een gevolg te zijn van de bemoeienis van de Nationale ombudsman dan van de inspanningen van verweerder, die één gesprek met de belastingdienst heeft gevoerd. Wat de resultaten zijn van dit gesprek heeft verweerder niet (schriftelijk) uiteengezet en is het hof ook niet duidelijk geworden. Verweerder is er bovendien niet in geslaagd om die problematiek helder uiteen te zetten aan klager. Een uitleg van het standpunt van de belastingdienst en de eventueel te bestrijden opvattingen van die dienst ontbreekt.

 5.6 Kenmerkend voor de wijze van corresponderen door verweerder is zijn reactie op de klachtbrief aan de deken. Verweerder volstaat met het sturen van kopieën van zes brieven aan klager, alle bestaande uit één A-4tje, sommige met een bijlage. Een toelichting ontbreekt. De brieven gaan deels over toevoegingskwesties. In de brief van verweerder van 23 mei 2011, een reactie op de brief van klager van dezelfde dag, wordt slechts gesteld dat verweerder met klager wil praten.

 5.7 Ten aanzien van de maatregel overwoog de raad:

Verweerder is noch in de schriftelijke fase van de procedure bij de raad noch tegenover de deken inhoudelijk op de klacht ingegaan. Hij heeft volstaan met toezending van een groot aantal dossierstukken, zonder hierbij te kunnen aangeven waarop hij zich specifiek beroept of wat de essentie daarvan is. Verweerder heeft daarmee blijk gegeven onvoldoende grip te hebben op een grote hoeveelheid zaken die hij voor klager heeft behandeld.

Ook het appelschrift bestaat voor een groot deel uit het benoemen van de overgelegde producties (van de zijde van verweerder veelal korte briefjes).

Uit het verhandelde ter zitting is wel naar voren gekomen dat verweerder van goede wil is, maar dat zijn wijze van advocatuur bedrijven – voornamelijk door het voeren van gesprekken – niet voldoet aan de daaraan te stellen maatstaven voor een zorgvuldige behandeling.

Het hof is ermee bekend dat de aan verweerder door de raad in twee andere zaken opgelegde schorsingen op 7 januari jl. door dit hof zijn bekrachtigd en dat dezelfde gebrekkige communicatie de inzet van die klachten was.

Gelet op alle omstandigheden is het hof eenparig van oordeel dat niet kan worden volstaan met de opgelegde maatregel en dat een zwaardere straf aangewezen is, dit om verweerder ervan te doordringen dat hij de wijze van praktijkvoering nu echt grondig dient te wijzigen en daartoe passende maatregelen dient te nemen.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep met uitzondering van de opgelegde maatregel;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden, waarvan een gedeelte groot één maand niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaar, die vandaag ingaat, aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 1 juli 2013, of, indien verweerder uit andere hoofde geschorst is in de praktijkuitoefening of dan niet meer op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan die andere schorsing resp. zodra verweerder weer op het tableau wordt ingeschreven.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, J.C. van Oven en W.F. van Zant, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2013.